De jachthoorn
Hoort gij den jagershoren,
die galm op weergalm helmen doet,
door kalmen avond boren
in ver en langgerekt getoet?
Wat kan de ziel bekoren
als 't lied, zoo treurig en zóó zoet,
dat uit dien jagershoren
daar toet in 't langgerekt getoet?
O vlakke Demerboorden,
o weide, in warmen doom verbreid,
waar al mijn droomen gloorden
van liefde en levenszaligheid!
'k Zie gansch die jeugd herboren,
met d'onvoldanen droomenstoet,
wanneer de jagershoren
daar toet in 't langgerekt getoet.
Nu speelt de jagershoren
het stille en innig minnelied;
nog enkle tonen smoren
in diepgedragen zielsverdriet.
Welle eens, in vollen vrede,
en trille in 't snarenrijk gemoed,
als zangerige avondbede
dat eindloos goed en zoet getoet.
(1901)
Prosper van Langendonck (1862-1920)
Ik kan de verzen van Van Langendonck niet herlezen, zonder telkens weer dat gebogen bleke voorhoofd te zien, waar het tragische lot met zijn griffel in gegroefd had, en die geestig-zachte ogen, dien moeden, tegelijk schuwen en trouwhartigen blik, waar soms een vreemde gloed in brandde.
August Vermeylen
Met dank aan Laurens Jz. Coster