De tentoonstelling (in de link eens klikken op ‘bande annonce’) in Beaubourg begint met tekeningen van de ‘huis-vrouw’: een vrouwenlichaam met een huis als hoofd. Dat motief keert vele decennia later in Bourgeois’ werk nog altijd terug. Samen met een aantal andere motieven: het weven, het ouderlijke bed, de moederspin (die een web weeft en, daarin zittend, ook een huis-vrouw is)…, ik noem er maar enkele. Ook een omzwachteld been is zo’n motief. Louise Bourgeois had een manke zuster en was daar heel erg van onder de indruk. Om maar te zeggen dat al die motieven een duidelijk aanwijsbare band met haar eigen leven hebben. Haar vader was tapissier en had dus beroepshalve veel te weven. Het ouderlijke bed verwijst naar een jeugdtrauma, enzovoort…
Louise Bourgeois is geboren in 1911, zij is nog steeds actief.
In vergelijking met de doorleefde privémythologie van Louise Bourgeois is die van Jan Fabre gratuit. Fabre beeldt, zeer ambitieus, de grote, algemene thema’s uit: leven, dood, het kunstenaarschap. Hij trekt potsierlijk als gepantserde krijger ten strijde om ‘de schoonheid’ te verdedigen. Bourgeois brengt persoonlijke feiten in kaart, en bereikt universele zeggingskracht door de esthetische kwaliteiten van haar werk. Zij maakt échte tekeningen, échte beelden, échte installaties. Esthetiek komt bij haar voor concept. Fabre schenkt mij dat genoegen niet. Zijn werk is vaak origineel en beklijvend, daar niet van (hij maakt bijvoorbeeld met ijzerdraad en botschijven een kleed dat enkel een leegte verhult), maar het blijft toch vooral cerebraal, een uitbeelding van ideeën. Dat verschil tussen beide kunstenaars blijkt ook uit het feit dat Bourgeois veel nadrukkelijker is ingebed in de kunstgeschiedenis. Haar totems, die zij ‘personages’ noemt, vertonen een grote verwantschap met de zogenaamd primitieve kunst. Er zijn links te leggen met uiteenlopende kunstenaars als Giacometti en Duchamp. Niet dat ze modieus is, verre van, maar ze staat niet buiten de 20ste-eeuwse kunst. Met alles wat ze maakt, drukt ze een eigen stempel, het is herkenbaar ‘Bourgeois’. Maar met niet één tekening, beeld, textiel of installatie gaat ze volledig op zichzelf staan. Zoals Fabre, met zijn op de duur irritante hang naar originaliteit (keverschilden, bicblauwe tekeningen, hesp…). Om het nu even geleerd te zeggen: Bourgeois’ werken zijn onderling en met de buitenwereld verweven, Fabres werk is idiosyncratisch, wat meteen verklaart waarom het zoveel uitleg behoeft en ook waarom de dialoog die het met de kunstwerken in het Louvre aangaat vrijblijvend, niet-dwingend overkomt.
Enkele observaties, hier uitgeschreven op basis van wat ik noteerde tijdens mijn bezoek aan de tentoonstelling:
- een penis wordt ‘little girl’ genoemd of, in het Frans, ‘fillette’
- op de onderkant van een blad waarop LB in 1968 met rode inkt een boom heeft geschilderd, staat gedrukt: ‘Strathmore drawing board n° 74 […] [use other side]’; LB doorstreepte ‘use other side’ en plaatste in de plaats daarvan haar signatuur
- anatomie / psychologie / landschap / materie / architectuur (nest, geborgenheid, huis) / geest
- spiraaltrap leidt naar cirkelvormig platform waarop enkel een bed staat; elektroden leiden naar kleren die aan een als kapstok fungerend bot hangen
- ‘the tapestry of memory is woven and rewoven’
- ‘it is not so much where my motivation comes from but rather how it manages to survive’
- ‘le désir et le besoin humain d’être en relation ou d’appartenir à quelque chose, de faire partie d’une famille, d’une communauté’
- ‘le présent doit nier le passé’