
Eeklo - 080229, 20u55

Berenice Abbott speelde een belangrijke rol in het overhevelen van Atgets levenswerk naar onze tijd. Het toeval eiste daarbij een hoofdrol op. Abbott was immers in de leer bij Man Ray, de avant-gardefotograaf en -kunstenaar die toen al grote bekendheid genoot met zijn experimentele fotografie en kunstobjecten. Man Ray en Eugène Atget woonden in dezelfde straat, maar wisten van elkaars bestaan nauwelijks af. Atget werkte in alle stilte en bescheidenheid, en trok met zijn driepikkel ’s ochtends vroeg Parijs in. Hij kwam bij manier van spreken thuis wanneer Ray stilaan wakker werd. Ray, die behalve veel exuberanter ook 33 jaar jonger was, had het druk met het onderhouden van zijn contacten met de surrealisten en de Parijse beau monde.
Nu weet ik het wel zeker: dat mens is ziek. Ze heeft een pamflet geschreven over waar ze nu al haar hele leven over schrijft: hoe vrouwen en mannen verschillend omgaan met seksualiteit. Het heet, niet bijster welluidend (maar dat is Hem ook niet): De man, zijn penis en het mes.
Jean-Baptiste Camille Corot, De vijvers in Ville-d’Avray – ochtendnevel (1868)
Een moerasbos. Of een vochtige wei naast een bos. Een grijze dag in de vroege herfst. Nevel. Alles heeft dezelfde toon, dezelfde kleur. Eigenlijk heeft alles geen kleur. Hier hangt een monotone sfeer waarin alles opgaat: de bomen, het water, de lucht, de drie figuren – twee koeien en een mens. Die mens draagt de kleuren van die koeien, heeft ook een witte toets op de kop en komt daardoor als het ware op een zelfde lijn met de koeien te staan. Ik zie berken, ook met een witte toets. Afgewaaide takken: is er een storm geweest? Het schilderij ademt een troosteloze sfeer, het maakt een koude, kille indruk.
Thompson:
Het schilderij meet een bij anderhalve meter. Corot schildert dit doek op 72-jarige leeftijd. Hij ervaart het landschap als een geïdealiseerde eenheid, ‘waarin natuur, mensen en goden in perfecte harmonie samenle[v]en’. Dit schilderij is een klassieke pastorale. Het tijdstip, de ochtend, is van belang: het gaat om het licht, de sfeer, de stemming. Alles heeft dezelfde grijsgroene en lichtlila tint, ‘een beetje schimmig en zwevend’.
Corot benadert het landschap als ‘dichter en denker’, niet als waarnemingsdeskundige. Zijn invloed op het impressionisme is groot.
080514 en 080515 - Net als Jan Fabre heeft Louise Bourgeois een privémythologie uitgewerkt. Maar ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat de kunst van Bourgeois – hoe zal ik het zeggen? – échter is. (En ik besef nu eens te meer, terwijl ik dit schrijf, hoe de toevallige chronologie van gesprekken die wij horen, boeken die wij lezen, mensen die wij ontmoeten, tentoonstellingen of films die wij zien… in grote (ontoelaatbare?) mate onze ervaring stuurt.)
Louise Bourgeois is geboren in 1911, zij is nog steeds actief.
In vergelijking met de doorleefde privémythologie van Louise Bourgeois is die van Jan Fabre gratuit. Fabre beeldt, zeer ambitieus, de grote, algemene thema’s uit: leven, dood, het kunstenaarschap. Hij trekt potsierlijk als gepantserde krijger ten strijde om ‘de schoonheid’ te verdedigen. Bourgeois brengt persoonlijke feiten in kaart, en bereikt universele zeggingskracht door de esthetische kwaliteiten van haar werk. Zij maakt échte tekeningen, échte beelden, échte installaties. Esthetiek komt bij haar voor concept. Fabre schenkt mij dat genoegen niet. Zijn werk is vaak origineel en beklijvend, daar niet van (hij maakt bijvoorbeeld met ijzerdraad en botschijven een kleed dat enkel een leegte verhult), maar het blijft toch vooral cerebraal, een uitbeelding van ideeën. Dat verschil tussen beide kunstenaars blijkt ook uit het feit dat Bourgeois veel nadrukkelijker is ingebed in de kunstgeschiedenis. Haar totems, die zij ‘personages’ noemt, vertonen een grote verwantschap met de zogenaamd primitieve kunst. Er zijn links te leggen met uiteenlopende kunstenaars als Giacometti en Duchamp. Niet dat ze modieus is, verre van, maar ze staat niet buiten de 20ste-eeuwse kunst. Met alles wat ze maakt, drukt ze een eigen stempel, het is herkenbaar ‘Bourgeois’. Maar met niet één tekening, beeld, textiel of installatie gaat ze volledig op zichzelf staan. Zoals Fabre, met zijn op de duur irritante hang naar originaliteit (keverschilden, bicblauwe tekeningen, hesp…). Om het nu even geleerd te zeggen: Bourgeois’ werken zijn onderling en met de buitenwereld verweven, Fabres werk is idiosyncratisch, wat meteen verklaart waarom het zoveel uitleg behoeft en ook waarom de dialoog die het met de kunstwerken in het Louvre aangaat vrijblijvend, niet-dwingend overkomt.
Enkele observaties, hier uitgeschreven op basis van wat ik noteerde tijdens mijn bezoek aan de tentoonstelling:
- een penis wordt ‘little girl’ genoemd of, in het Frans, ‘fillette’
- op de onderkant van een blad waarop LB in 1968 met rode inkt een boom heeft geschilderd, staat gedrukt: ‘Strathmore drawing board n° 74 […] [use other side]’; LB doorstreepte ‘use other side’ en plaatste in de plaats daarvan haar signatuur
- anatomie / psychologie / landschap / materie / architectuur (nest, geborgenheid, huis) / geest
- spiraaltrap leidt naar cirkelvormig platform waarop enkel een bed staat; elektroden leiden naar kleren die aan een als kapstok fungerend bot hangen
- ‘the tapestry of memory is woven and rewoven’
- ‘it is not so much where my motivation comes from but rather how it manages to survive’
- ‘le désir et le besoin humain d’être en relation ou d’appartenir à quelque chose, de faire partie d’une famille, d’une communauté’
- ‘le présent doit nier le passé’

080506 en 080513 – Op een dag kreeg ze een brief, een e-mail eigenlijk, van haar man. Of vriend. Of geliefde. Enfin, het doet er niet toe en nu al zeker niet meer want het was een afscheidsbrief. Gesteld in voorzichtige, omcirkelende, weloverwogen bewoordingen, diplomatisch, koel, onvermijdelijk keihard. Prenez soin de vous is de laatste zin in die brief. Zorg goed voor jezelf. Zorg goed voor jezelf [want ik zal niet meer voor jou kunnen zorgen aangezien ik er niet meer zal zijn en dus zal je het zelf moeten doen]. Zoiets. De Franse kunstenares Sophie Calle, want aan haar was die brief gericht, stuurde een kopie van de brief naar honderdzeven bekende en minder bekende vrouwen met de bede om er ‘iets’ mee te doen vanuit de eigen leefwereld, de eigen professie, de eigen kunstdiscipline, de eigen gevoeligheid. Dat leverde honderdzeven bijdragen op – brieven, tekeningen, filmpjes met iemand die danst, iemand die zingt, iemand die acteert… – en al die reacties werden door Calle samengebracht eerst voor het Frans paviljoen op de Biënnale van Venetië en nu in de – op zich al indrukwekkende – leeszaal van de Bibliothèque Nationale in Parijs. (Er hoort ook een heel mooie catalogus bij de tentoonstelling - die behalve uit de documenten ook uit foto's bestaat, die Calle van de honderdzeven vrouwen heeft gemaakt: vaak heel mooie en in elk geval technisch stevig uitgevoerde portretten, waarop ook is vastgelegd hoe de vrouwen op de brief reageren.)
Sophie Calle heeft haar verdriet verwerkt, zoveel is zeker. Ze heeft goed voor zichzelf gezorgd. Hoe ‘G.’ er vanaf komt, is minder duidelijk. Door de tentoonstelling waart een ternauwernood ingehouden feministische bulderlach zoals die ook wel in de lezersbrieven van de Marie Claire in enigszins besmuikte vorm zal doorklinken, het antwoord van de veelgeplaagde vrouw op de mannelijke arrogantie: hoe durft hij het te zeggen, zorg goed voor jezelf (terwijl het natuurlijk ook alleen maar een onhandige formulering is van een menselijk wezen dat evengoed verdrietig is). De vrouwen hebben zich vakkundig gesolidariseerd en over het weerloze slachtoffer gebogen. Calle geeft zich bloot – zij heeft zich blijkbaar zelf ook in die man vergist – maar slaat terug met haar tot kunst gesublimeerd verdriet. De tentoonstelling aarzelt tussen wanhopige want vergeefse liefdesverklaring (alsnog) en afrekening, tussen vraag en wraak.