071020 - Het was een eeuwigheid geleden dat ik nog eens naar een Engelse krimi op tv had zitten kijken. De vormelijke elementen die verantwoordelijk zijn voor de (onschuldige) verslaving die je aan dat soort programma’s kunt oplopen, vielen me des te meer op. (Ik heb die verslaving ooit gekend, kickte pas af toen ik merkte dat ik sommige Morse-afleveringen al voor de derde keer zat te bekijken…) De plot van de aflevering van Midsummer Murders (niet zo’n goeie reeks als Morse, en zeker niet als Prime Suspect) waarvoor ik deze avond dus nog eens anderhalf uur alle beslommeringen en deadlines even van me afschoof, had niet veel om het lijf. Dat is in deze ongeveer hetzelfde als zeggen dat hij onwaarschijnlijk was, weinig realistisch. Alle elementen van de gezellige Englishness waren wel van de partij: het dorp waarin allerlei nogal gekke personages elkaar beloeren, een afwisseling van regen en zon die al even onvoorspelbaar is als de verhaallijn, conversaties in de pub en een nostalgisch jaren-veertigfeestje in de feestzaal met iedereen in oorlogskleren en een zangeres met bloedrood gestifte mond die vooraan op het podium in een ouderwetse microfoon oorlogsdeuntjes staat te lippen. Ondertussen lost de inspector met gepast flegma een niet al te ingewikkelde moordzaak op… Hij verplaatst zich daarbij in, hoe kan het anders, een nogal aftandse Jaguar… Je volgt het met een al bij al matige belangstelling. ‘Ik moet me daarop het hoofd niet breken, die man lost het wel op’, denk je dan.
Maar hoe komt het dat je blíjft kijken? Omdat het ‘goed’ gemaakt is, mooi volgens het beproefde recept. En daarvan zijn de ingrediënten: het zorgvuldige doseren en achterhouden van informatie, zódanig dat op de duur iedereen verdacht is (kwestie van dwaalsporen uit te zetten); het af en toe schijnbaar achteloze droppen van gegevens die dan later cruciaal blijken (de geoefende kijker heeft metéén door dat ze cruciaal zijn); de voorgeschreven chronologie waarbij tijdens het onderzoek nog een tweede moord gebeurt en waarbij, na een spannende race tegen de tijd (die extra opvalt omdat alles daarvoor zich aan een uiterst gezapig tempo heeft ontwikkeld) op het laatste nippertje een derde moord kan worden verijdeld: alle puzzelstukken vallen mooi in elkaar, start de eindgeneriek maar…
Het krimiritme ligt vast. Het is een mantra. Ergens halverwege zeg je, tiens, wordt het geen tijd voor de tweede moord? En dan is er natuurlijk ook nog de muziek, vaak niet meer dan enkele accenten van een mysterie-oproepende melodielijn, die hier en daar, als het ware op een onbewust niveau, de verhaallijn onderstreept en de kijker (die niet in de eerste plaats een hoorder is) bedwelmt en op de deining van het plot (meer een quasi rimpelloos gekabbel dan het kolken van een woeste bergbeek) meevoert naar de oplossing waarin het verhaal uitmondt. Het glas is leeg, de kaars bijna opgebrand – laat ons nu maar slapen gaan.
Het bekijken van zo’n Engelse krimi is een geruststellend ritueel, ’t is als een spelletje Scrabble bij het haardvuur, of nog eens een goeie roddel bij een vriend die je speciaal daarvoor zo om de twee, drie weken eens opzoekt.