donderdag 25 oktober 2007

Dag 56 vVH&C

071013 en 071023 –
Spellen en spelden


Meindert Burger & Jos Versteegen (samenst.), Zo klinkt dus weggesmeten geld. De geestigste gedichten uit De Tweede Ronde, Mauria (2007)

Daan Zonderland, Er zwom een garnaal door het kattegat. Verzamelde gedichten, Bert Bakker (2007)

Light verse. De term doet uitschijnen dat zwaar labeur hier ver uit de buurt is. Niets is natuurlijk minder waar: de maker van geestige gedichten mikt op een nauwkeurig en heel precies opgespannen spanningsboog, die, mits juist aangetikt, op precies het gepaste ogenblik tot ontlading wordt gebracht en zodoende een glimlach, ook een boog eigenlijk, op onze monden projecteert. (Met mijn excuses voor de omslachtige beeldspraak.) Rijm, cadans, betekenisopbouw, pointe en eventueel daar nog eens bij een verkeerd been om op te staan: op de meestal korte baan van het grapgedicht toont de specialist in het genre – hij moge dan Drs. P heten, of Daan Zonderland, of Kees Stip (om nog maar de bekendste te noemen) – zich een meester in het vak, dat inderdaad veel van puzzelen en maatwerk heeft en dat allerminst, qua labeur, te onderschatten valt.

De bloemlezing Zo klinkt dus weggesmeten geld brengt een selectie van een vierhonderd gedichten die in de loop der jaren werden opgenomen in de rubriek ‘Light Verse’ in het tijdschrift De Tweede Ronde. Wat het genre nog het best zou kunnen omschrijven, is de notie ‘taalspel’. Dit is niet serieus, het is een spel, ‘t zijn onnoodzakelijke gedichtjes als droedels in de kantlijn van het leven, kleinodiën die als franjes het noeste bestaan opfleuren. En waar komt die gedachte beter tot uiting dan in de taalspelletjes die zelf over dat grote spel, de taal, gaan? (De gedichten in de bloemlezing zijn gerangschikt in rubrieken: ‘Dieren’, ‘Wijsheden’, ‘Liefde & Seks’, ‘Spijs & drank’, ‘Geboorte & dood’, enzovoort, en een ervan draagt, onder het aan het gedicht ‘Punthoofd’ van Tom Bezemer ontleend motto ‘Ik krijg een trauma van het trema’, de titel: ‘Taal’.)

In het hoofdstuk ‘Taal’ komt onder meer het moeizame construeren van de light verse-beoefenaar zeer voorbeeldig aan bod in het gedichtje ‘Ikea’ van Frank van Pamelen.

Bonde, Balder, Björken, Billy, Gunntorp, Ribba, Dokument, Tjabba, Jutta, Mäkta, Tilly, Nyland, Prägel, Dirigent, Fjelldal, Knut, Rektangel, Stave, Lagfors, Leksvik, Lillberg, Lack, Klyka, Klitten, Klubbo, Klave, Klappa, Klippa, Klunsa, Klack, Årstid, Öresund, Jakt, Jekke, Dalby, Wicke, Reba, Läns, Flimrick, Flatdal, Flöte, Flekke, Flit, Flax, Fluffig, Flygge, Fläns.

(Dit sonnet is nog niet klaar. Zet het zelf maar in elkaar.)

‘Dit sonnet is nog niet klaar. Zet het zelf maar in elkaar.’ En als je er niets van terechtbrengt, dan ben je een ‘Klunsa’ en klinkt er een ‘Lagfors’ op. Een doordenkertje vormen deze versjes van J. van Lakerveld: ‘Een man wiens kleine woordenschat / ik minstens op zes woorden schat / zegt tot de vrouw die hem bemint / als zij hem vraagt hoe hij haar vindt: / “Ik heb daarvoor geen woorden schat”.’ Zes woorden zijn dat inderdaad – en let op het intrigerende weglaten van de komma tussen ‘woorden’ en ‘schat’. Dat dit soort priegelpoëmen vaak uit eenvoudige verwondering over onze eigenaardige taal ontstaan, bewijst Cees van der Pluijm: ‘Soldaten spreken van moreel / En fietsers van moraal / Het leger heeft veel materieel / Maar ik heb materiaal / Wat hebben we een mooie teel!’

Ik mag mij daar wel eens graag in vermeien, in deze evenwichtsoefeningetjes tussen nonsensicale kolder en koldereske nonsens, in deze pogingen om ‘de mogelijkheden van de taal [te] verkennen en de lezer [te] vermaken’. Inderdaad, besluiten de samenstellers in hun inleiding: taal is [van de humoristische dichter] ‘zijn speelgoed, zijn bouwmateriaal, zijn inspirator en zijn resultaat’.

Een van de absolute toppers, en trendsetters, in het grote universum van deze kleine vermakelijkheden is Daan Zonderland, de zonnekoning van het rijk waarnaar lichte poëten die niet zwaar genoeg wegen voor het (z)ware werk worden verbannen. Hoewel, Daniel Gerhard van der Vat (zo heette onze landloze koning in wat men het échte leven noemt, dat zich voor hem tussen de jaartallen 1909 en 1977 uitstrekte) bracht een groot deel van zijn leven door in wat je een ballingschap zou kunnen noemen, vanwege fascistoïde perikelen tijdens het interbellum.

Nu goed, de hoogst onbezorgde ‘verzamelde gedichten’ van Zonderland werden bezorgd en ingeleid door Dick Welsink, een letterkundige uit het dito Museum in Den Haag die zich al eerder de naad uit de broek bezorgde en inleidde met het voor het nageslacht helpen bewaren van delen uit de oeuvres van de notoire humordichters Jan Boerstoel en Kees Stip.

Bij het doorbladeren van dit al bij al toch verrassend kleine verzameld werkje, valt – en u moet dit vallen beslist niet letterlijk nemen, wat u bij het lezen van dit soort gedichten al wel eens wél hoort te doen – mijn oog op het titelloze gedicht op p. 94. Het is voor het doorgronden van de eigen aard van het beoefenen van dit genre én voor de biografische verwikkelingen van de heer Van der Vat/Zonderland toch wel significant en relevant.

Het huis van onze Vader
Telt vele woningen.
Misschien is er zelfs ruimte
voor lieden uit Groningen.

Daar werd de dichter geboren
Die deze verzen schreef
Die om te kunnen rijmen
De rede verloochend heeft.

Soms vraagt hij zich weemoedig,
(Dan worden zijn ogen nat):
‘Heb ik de naam ontluisterd
Van mijn geboortestad?

Was ik in Kolderwolde
Niet méér op mijn plaats geweest,
Nu blijkt dat mij het leven
Van nonsens niet geneest?’


En dan nog dit, als uitsmijter. In de ‘Verantwoording’ bij deze verzamelde gedichten van Daan Zonderland wordt door tekstbezorger Dick Welsink gewag gemaakt van een opmerkelijk editiehistorisch detail betreffende de heruitgave in een eerste verzamelbundel, getiteld Redeloze rijmen, van het gedicht ‘Een mannetjespsycholoog’ uit de aanvankelijk apart verschenen bundel Redeloze rijmen. Het gaat om de verbetering van een ‘aperte spelfout’ – en dat gaat als volgt:

Spelde hem iets op het mouwtje. --> Speldde hem iets op het mouwtje.

Je kunt zeggen wat je wilt, maar mij lijkt het alsof dit alleen een kolderdichter kan overkomen. Maar het is nog niet alles. Bij een volgende verzameluitgave, vijf jaar na des dichters dood, maken de tekstbezorgers opnieuw gebruik van de oorspronkelijke bundels, en nemen ‘derhalve’ de twee spelfouten terug op. Ze spelden dus het woord speldde opnieuw fout als spelde waardoor ze het abusievelijk voorstellen als een vervoeging van de infinitief ‘spellen’ en niet, zoals het in de uitdrukking ‘iemand iets op de mouw spelden’ hoort te zijn, ‘spelden’, hetgeen natuurlijk in de verleden tijd twee d’s en niet één vraagt.


Deze bespreking en die van Dag 55 vVH&C verschijnen binnenkort in Poëziekrant.