Rond de middag kwam hij dus met tintelende handjes vanuit de besneeuwde tuin de keuken binnen. Zijn handjes zouden nog meer gaan tintelen onder het ijskoude water van de pomp in de keuken. Er stond een pomp, een blinkende pomp, in een gele kast en met een gekruld handvat als een lange oorlel.
Grootmoeder sprak tegen een rare man in een raar lang zwart kleed en met een raar zwart hoedje op zijn rare smalle kop. En hij had grote oorlellen. De man zat stil te wezen, stil als een bos zonder wind, rechts van de Leuvense stoof met de roodgloeiende kachelpot. Grootvader keek pijprokend rustig toe, in vol ornaat, maar even stil aan de andere kant van de kachel met de gietijzeren rode koontjes.
Filip van Kanegem, Pirouettes, 24-25