In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.
DAT DIEPE ROOD
Het leven in eenzaamheid, Al te luide eenzaamheid, Liefde in tijden van eenzaamheid, De eenzaamheid van de priemgetallen, Het circus der eenzaamheid, De eenzaamheid van Zuckerman, De eenzaamheid van het westen, Kleine encyclopedie van de eenzaamheid, Het spinsel van de eenzaamheid. Ontbreken er titels in dit rijtje? Ja, ongetwijfeld. Weinig gevoelens zijn in de literatuur zo vaak aan bod gekomen – al wordt eenzaamheid gelukkig niet altijd zo expliciet benoemd, en al zeker niet in een titel. De bekendste ontbrekende titel in dit rijtje ‘eenzaamheid’-boeken dat ik op mijn leeslijst aantref, is zonder enige twijfel Honderd jaar eenzaamheid.
(Vreemd toch, hoe een woord er raar begint uit te zien als het daar meerdere keren geschreven staat.)
Geen nood, de roman waarmee Gabriel García Márquez wereldberoemd werd las ik wel degelijk. Twee keer zelfs. Een eerste keer in 1980, omdat dat moest voor het vak Nederlands in de kunstschool waar ik toen een paar maanden de illusie koesterde dat ik een schildersloopbaan tegemoet ging, en dan een tweede keer vijf jaar later. Die tweede lectuur staat mij het levendigst voor de geest want ze doet me aan rode lingerie denken.
Nu vraag ik u: zijn er nog mensen in de zaal die bij Honderd jaar eenzaamheid aan rode lingerie denken? Ik betwijfel het. U vraagt zich natuurlijk af hoe het komt dat ik daaraan moet denken. Want in dat boek komt er wel diepgroene jungle voor, en ijsblokken, en allerlei fantastische en formidabele verwikkelingen die ik nu, veertig jaar later, met de beste wil van de wereld niet uit de doeken zou kunnen doen, maar toch in godsnaam geen rode lingerie?
Wel, dat zit zo.
Ik was in die tijd een student-zonder-lief in Leuven. Eenzaam in Leuven, inderdaad. Ik treurde om een voorbije relatie en had niet bepaald een florissant zelfbeeld. Ik was daarenboven erg schuchter, en in elk geval weinig ondernemend. Ik was dan ook zeer verbaasd toen bleek dat X haar oog op mij had laten vallen. X was nu wel ongeveer het laatste meisje dat ik in het vizier had. Niet dat ze niet mooi en begeerlijk was, dat was ze namelijk wel, maar ze was in mijn ogen zodanig mooi en begeerlijk dat ik het niet in mijn hoofd haalde zelfs maar te dénken dat bij haar iets voor mij te rapen viel. Bovendien was X het lief van Y, een mooie en rijke jongen uit Dallas, ik bedoel de welvarende ondernemersregio in het Kortrijkse. Maar het ondenkbare gebeurde: X liet Y vallen en stortte zich op mij. Het kostte haar weinig moeite om mij te versieren: ik was een vogel voor de kat. En een kat was ze! Voor ik het goed en wel besefte vertoefde ik veel en vaak en niet alleen overdag in het kot van X aan de andere kant van de stad, vlakbij het in die tijd bekende etablissement De Blauwe Schuit. Het was een koude winter en we hadden niet altijd iets beters te doen en dus brachten X en ik nogal wat tijd in haar grote warme bed door. Waarbij we allebei in ons eigen exemplaar Honderd jaar eenzaamheid lazen terwijl we luisterden naar Sade.
Geen toeval dat we lazen. Want heel veel hadden we elkaar niet te vertellen. Niet voldoende in elk geval om onze prille amourette te laten uitgroeien tot een langdurige verbintenis. X verliet me, op zoek naar opwindender muizen. Ze is nooit naar Y teruggekeerd. En ik heb later nooit nog het genoegen gekend om een vrouw zich te zien ontdoen van laatste kledingstukken die dezelfde kleur hadden als de zeventiende druk van Marquez’ boek waarover ik beschikte, een pocketeditie uit 1982. Wel andere kleuren, godzijdank, maar nooit meer dat diepe rood.
Gabriel García Márquez, Honderd jaar eenzaamheid (1972)