In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.
augustus 1980
ZWIJGEN, BALLINGSCHAP EN VERNUFT
Ik had wel al eens geproefd van Beckett, Camus, Hamsun, Kafka, Dostojevski en Proust, maar in de terugblik moet ik het vermoeden uitspreken dat ik toen nog te jong en onbelezen was voor die grote namen. Toen ik echter voor het eerst Een portret van de kunstenaar als jongeman las, ik was bijna negentien, beleefde ik, als lezer, een kwalitatieve kwantumsprong.
Ik herinner mij dat er iets mis was geweest met de aankoop van dat boek, toen nog in de vertaling van John Vandenbergh. Het was een van de allereerste items van mijn in de volgende vierenhalf decennia aardig uitgebreide verzameling. Ik las destijds nog altijd meteen wat ik kocht en was al een eind met mijn lectuur gevorderd toen ik merkte dat er een katern ontbrak. De bladzijden tussen – ik weet de nummers niet meer precies natuurlijk (en het boek is niet meer in mijn bezit, wat verificatie onmogelijk maakt), maar laat ons zeggen – de pagina’s 111 en 124 ontbraken in mijn exemplaar. Dat de bladzijden – opnieuw een gok – 125 tot 137 er twee keer in aanwezig waren, kon dat euvel natuurlijk niet compenseren, dus trok ik terug naar de boekhandel. Met knikkende knieën want ik vreesde dat mijn exemplaar niet voor inruiling in aanmerking zou komen omdat er al in de vorm van een gekraakte rug – ja, ik kraak ruggen – lectuursporen waren getrokken. (De met potlood aangebrachte annotaties – met potlood, ja, dat wel: de barbarij mag niet te ver worden doorgevoerd – had ik er eerst nog uit weggegumd.) Het knikken der knieën bleek overbodig: mijn boekenboer was coulant en nam het mismaakte exemplaar voor retour in ontvangst en overhandigde mij, niet na het eerst op volledigheid te hebben gecontroleerd, een nieuw. Ik kon naar huis met genotypisch hetzelfde boek, maar fenotypisch toch een ander, in exact dezelfde uitvoering: buigzame blauwe linnen kaft met witte belettering.
James kon meteen op reis want in die zomer van 1980 mocht ik mee in de mobilhome met S. en H., voor een ettelijke duizenden kilometer lange rit heen en terug naar het Hoge Noorden. Ik vind de foto niet meteen terug, maar ik heb hem in mijn hoofd opgeslagen: mijn nog slungelachtig slanke zelf, languit slapend op de bank achterin de camper, met dat opengeslagen blauwe boek als lichtwering over mijn ogen. Het was een vermoeiende reis, waarvan ik me overigens nog wel een paar zaken herinner – ik heb ze beschreven in Vaderader.
De vertaling van Vandenbergh heb ik al geruime tijd geleden ingeruild voor de recentere van Gerardine Franken en Leo Knuth. En allicht is er sindsdien alweer een nieuwere.(*) Uiteraard heb ik ook het originele Engels in huis, zij het in een bescheiden Penguin-pocketeditie (als onderdeel van de compilatie The Portable James Joyce). Daarin heb ik op bladzijde 519 de drie cruciale woorden die elke joyceaan kent aangestreept, ‘silence, exile and cunning’, alsof ik vastbesloten was om er, in navolging van mijn held (Stephen Hero!), mijn motto van te maken. Maar ik heb er sindsdien eigenlijk niets mee gedaan, laat staan dat ik ernaar zou hebben geleefd.
Tot mijn verbijstering stel ik vast, dit schrijvende, dat het alweer vijftien jaar geleden is dat ik Een portret… voor het laatst las. Dit in weerwil van het mij vandaag goed herinnerde voornemen om het om de vijf jaar te herlezen. Mocht ik dat voornemen hebben waargemaakt, dan zou ik uitgerekend dit jaar de tiende keer mogen genieten van Joyces formidabele verslag van het ontluiken van zijn kunstenaarschap.
James Joyce, Een portret van de kunstenaar als jongeman
(*) Inderdaad: de nieuwste vertaling (als Zelfportret van de kunstenaar als jongeman) is van Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes.