In
deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde
boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij
betekenen.
juni
1979
GLETSJERS
IN ASSENEDE
Stemmen
was het eerste wat ik van hem las, en
een paar maanden later,
april 1980, volgde De ontmoetingen,
zijn debuut uit
negentien-godbetert-achtenzestig.
Ik weet niet meer hoe ik Claude van de Berge op het spoor kwam, of
hoe hij mijn weg kruiste,
maar het staat me vaag voor de geest dat ik daar volledig zelf voor
verantwoordelijk was want nog steeds kleeft aan deze auteur, ook al
ben ik nu zeer terughoudend om daar
mee uit te pakken, de ijdele
odeur van het zelf iemand
‘ontdekt’ hebben. (Later zou ik dat gevoel
nog één keer hebben, en wel met
W.G. Sebald, wellicht de enige écht waardevolle ‘ontdekking’ die
ik ooit heb gedaan. Zie het – nog te schrijven – boekverhaal ##.)
Opeens
lag daar dus,
out of the blue, dat boekje
Stemmen voor me. Ik begon eraan
en wist meteen: zoiets had ik
nog nooit gelezen. Deze
schriftuur week af van al het
tot dan door mij gekende.
(Al had ik nog niet zo heel veel gelezen: op mijn op dat moment al
bijna vijf jaar bijgehouden leeslijst staat Stemmen op
nummer 86.)
Ik
gebruik hier de uitdrukking out
of the blue niet
zomaar. Die twee boeken van Claude van de Berge (pseudoniem van Rony
Pauwels)
ademen het wit-blauw van arctische ijsvelden, gletsjers
en bevroren bergtoppen. Van de Berge zocht toen, en heeft dat lange
tijd volgehouden, in het smetteloze wit van nog
niet volop smeltende ijsvlakten,
waar enkel ijsberen, sneeuwuilen en Eskimo’s (of Inuït) gedijen,
en misschien ook Sylvain Tesson of aan die Franse zwerver verwante
zonderlingen zoals, inderdaad, Claude van de Berge zelf
–, Claude van de Berge
dus zocht daar, ver van de kapitalistische hectiek, rust, kalmte,
leegte en bezinning. Zijn teksten waren – en zijn voor sommigen
misschien nog altijd – een meditatie.
Ik
zie het natuurlijk niet meer voor me (ik bezit geen van zijn boeken
en kan het dus niet meteen nakijken), maar het komt me nu voor dat de
bladzijden van Stemmen
en De
ontmoetingen veel wit
en tussenruimte en witregels bevatten. In
mijn verbeelding is Van de
Berge verwant met wat zijn
tijdgenoten Dan Van Severen en Etienne van Doorslaer in de
vaderlandse beeldende kunst betekenden: uitpuring, meditatie,
verstilling.
Ter
voorbereiding van dit stukje heb ik eens de website van dit
binnenkort tachtig wordende en in Assenede wonende buitenbeentje van
de Vlaamse letteren bezocht. Behalve een indrukwekkende lijst
publicaties, een bron die sinds zijn debuut in 1968 nog steeds niet
lijkt te zijn opgedroogd, kun je daar ook een interview beluisteren
en bekijken. Mevrouw Van de Berge, aka de in arctische landschappen
gespecialiseerde fotografe Arlette Walgraef, stelt er – buiten
beeld – op nogal schoolse wijze vragen. De antwoorden –
onmogelijk dat ze niet zijn voorbereid – worden door de streng
ogende en in kekke IJslandse pullover gehulde voormalig leraar
voordrachtkunst in een uitermate keurig Nederlands gedebiteerd. Op de
achtergrond staan de talrijke boeken keurig in het gelid.
Er
kan geen twijfel over bestaan: zoals Claude van de Berge is er maar
één. Een cocktail van vergeestelijking, wereldverzaking, sjamanisme
en wellicht ook veel thee en klankschalen vormt zijn unique
selling proposition. Maar helaas, vijfenveertig jaar nadat ik
onder de indruk kwam van twee van zijn boeken, blijkt die cocktail
behoorlijk slaapverwekkend en klinken Van de Berges, in dat interview, woorden hol en
versleten. Zijn maatschappijkritiek is ronduit belegen en
onsamenhangend. Nu besef ik dat ik me destijds vooral aangesproken
voelde door het ongewone van deze stem: Van de Berge was in mijn
leefwereld een van de eersten die zich afwendde van een wereld
waarin het evidente voortbestaan-van-alles-zoals-het-was voor mij nog geen
incertitude was geworden.
Claude
van de Berge, Stemmen (1973)
https://www.claudevandeberge.be/