zaterdag 2 januari 2021

Eric Van Hove, Een droom van een stad

 scherf 103 

 

Een boek over mijn stad

Eric Van Hove, socioloog, ex-regiojournalist en als voormalig kabinetschef van de burgemeester van Brugge een van de inspiratoren van Brugge Culturele Hoofdstad van Europa 2002, schreef over die stad, mijn stad ook, een boek. In tegenstelling tot de hele bibliotheek Bruggeboeken die al bestaat, legt hij in Een droom van een stad de nadruk op de randgemeenten van deze inmiddels wel heel erg klein geworden provinciestad (geen 20.000 inwoners meer in de binnenstad, het zogenaamde Ei), en op de (toekomstige) relatie met de nog ruimere regio. Zijn invalshoek is: hedendaagse architectuur.

Een voor een overloopt Van Hove de randgemeenten, waarvan er een paar meer inwoners tellen dan de binnenstad. (Groot-Brugge, de tot aan de Noordzee reikende agglomeratie dus die van Brugge qua inwonersaantal de vijfde en qua oppervlakte de tweede stad van België maakt, telt nu een kleine 120.000 inwoners.) Dat leidt tot interessante paragrafen over, onder meer, verwezenlijkingen van de architecten Huib Hoste, Arthur Degeyter en Axel Ghyssaert, de tuinwijken in Sint-Andries, Zwankendamme en Sint-Pieters, de stationsomgeving in Sint-Michiels, de tuinbouwarchitectuur in Assebroek en de mogelijke toekomst van de Ringvaart rond Brugge. Enkele gemeenten werden stiefmoederlijk behandeld. Zo moet Lissewege het stellen met wat foto’s van de middeleeuwse schuur Ter Doest, en ook Zeebrugge krijgt niet wat het verdient wanneer de meeste aandacht uitgaat naar het nimmer gerealiseerde project van Rem Koolhaas voor een havengebouw.

Het zwaartepunt ligt in het essay ‘Een droom van een stad’, dat het boek afsluit. Van Hove overloopt er de geschiedenis van de stedenbouwkundige planologie voor Brugge, vertrekkend in de Middeleeuwen, toen deze stad samen met Parijs en Gent een van de grootste was benoorden de Alpen en een van de voortrekkers van de economische ontwikkeling in Europa, tot de negentiende eeuw, toen het een zo goed als dode stad was. Brugge is, aldus Van Hove, een stad waarin alle tussenliggende eeuwen hun sporen hebben achtergelaten – het cliché dat Brugge een ‘middeleeuwse stad’ is, vertekent de werkelijkheid. Vanaf de negentiende eeuw beginnen zich, met betrekking tot de toekomst, twee grote richtingen af te tekenen: een ontwikkeling als havenstad (de oude middeleeuwse droom), en het uitspelen van de toeristische troef. De havendroom is intussen door de economische en ecologische realiteit grotendeels achterhaald. Het toerisme kreeg met corona een flinke knauw, maar het was kort daarvoor, toen de stad zo’n 8 miljoen bezoekers per jaar te verwerken kreeg, al meer dan duidelijk dat dit voor zo’n kleine stad, waarin bovendien de horden slechts in een paar straten rondzwerven, uiteraard veel te veel is. Haven en toerisme zijn met elkaar verknoopt geraakt door de cruisescheepvaart binnen te halen. Dat was duidelijk een foute keuze. Het levert de haven nauwelijks iets op, en de duizenden die van die boten de stad binnenstromen en daar een paar uur doorbrengen zijn een aanfluiting van wat je onder kwalitatief toerisme hoort te verstaan. Bovendien is de uitstoot van die cruiseschepen rampzalig.

De structuurplannen van de jaren zeventig spitsten zich vooral toe op de binnenstad. Maar, aldus Van Hove, de verhouding binnenstad-rand is anno nu helemaal omgekeerd: de meeste Bruggelingen wonen buiten Brugge, en ook de administraties, een aantal grote winkels, de industrie en het onderwijs hebben de binnenstad verlaten. Het is dan ook zaak om de randgemeenten in het toekomstproject te betrekken. ‘Vier op de vijf Bruggelingen wonen in de rand, zij hebben recht op eenzelfde kwaliteitsbewaking [als in het centrum], zonder meer.’

Van Hove bepleit een grotere aandacht voor en een intensere relatie met de randgemeenten en zelfs met de bredere regio. En hij onderscheidt daarbij drie grote uitdagingen voor de toekomst: klimaat, migratie en digitalisering – die drie uitdagingen zullen zeker hun invloed hebben op de verdere ontwikkelingen van haven en toerisme. Van Hove besluit zijn essay, en zijn boek, met enkele pertinente vragen: ‘Waar gaan we naartoe met Brugge, in 2020 en verder? Vinden we de weg terug naar de zee en de wereld, wordt Zeebrugge een Chinese haven, of een kleine Vlaamse overloophaven, braafjes aan het handje van Grote Broer Antwerpen? Gaan we naar 10 miljoen toeristen in de stad en wordt de binnenstad één chocoladefabriek? Wordt Brugge één bejaardengesticht of slagen we erin jongeren en nieuwkomers hier te houden en kansen te geven? Maken we echt werk van een duurzame stad, met groen en open ruimte in de rand en de hele regio? En wat is de toekomst van de stad, in een globale wereld waarin de politiek nu al worstelt met algoritmes en straks ook met artificiële intelligentie?’ (163)


Eric Van Hove, Een droom van een stad (2020)