dinsdag 5 januari 2021

Karen Armstrong, Door de nauwe poort

scherf 104

 

Naar aanleiding van haar Een geschiedenis van God, een vulgariserende uitleg bij de drie monotheïstische godsdiensten, mocht ik haar interviewen. Ik herinner mij nog vaag de situatie, een kwarteeuw geleden: ik zat daar hypernerveus in een ruime lounge in een chique Amsterdams hotel, tegenover een vrij kleine, toen nog maar vijftigjarige oude, uitermate vriendelijke Karen Armstrong. Het interview verliep uiteraard in het Engels, een taal die ik maar op een elementair niveau beheers. Maar mevrouw Armstrong was zeer behulpzaam, en vooral verguld met de op mijn grondige voorbereiding gestoelde vragen, die zij omstandig en rustig beantwoordde.

Onlangs kreeg ik haar recentste werk cadeau, De verloren kunst van de heilige geschriften (The Lost Art of Scripture, 2019). Uit mezelf zou ik dat boek nooit hebben willen lezen, maar een gegeven paard… Ik besloot dat ik mij eerst, vooraleer mijn tanden in De verloren kunst… te zetten, wilde verdiepen in Armstrongs kloosterepisode.

Door de nauwe poort is Armstrongs getuigenis over haar zeven monachale jaren (tussen 1962, ze was amper zeventien, en 1969). Dat boek heb ik nu uit. Ik ben verbijsterd. Door de nauwe poort is een schrijnend openhartig relaas over een religieuze roeping die wordt verwezenlijkt, maar uiteindelijk uitdraait op een fiasco. Het kloosterleven van een zeventien- tot vierentwintigjarig meisje is geen sexy onderwerp, maar het boek is zo meeslepend en zo levendig tot in de kleinste details geschreven, met zoveel aandacht voor de psychologie van het hoofd- en de nevenpersonages, dat het leest als een spannende thriller. Hoewel de afloop gekend is – die staat op het achterplat te lezen (‘Zeven jaar later keerde ze het klooster voorgoed de rug toe’) – blijf je razend benieuwd hoe het allemaal verlopen is, hoe Armstrong uit die ervaring is gekomen. Zijn de beste thrillers niet deze die meteen de plot verraden en dan toch de lezers aan zich weten te kluisteren? (Dit is een hypothese, ik lees nooit thrillers.)

Maar hoe het met die roeping verloopt en uiteindelijk verkeerd afloopt – goed voor Karen, is nadien meer dan gebleken want ze werd een zeer gewaardeerd schrijfster over religie, die ‘in meer dan veertig talen’ gelezen wordt, wat ze met al dat schrobben en bidden in die strenge katholieke congregatie waarin ze was terechtgekomen nooit zou hebben bereikt – hoe het dus daarmee loopt en verloopt, is niet het belangrijkste aspect van Nauw is de poort. Wat mij het meest zal bijblijven is de genadeloos strenge beschrijving van het preconciliaire kloosterleven in een strenge orde. Zeker in de opleidingsfase blijkt het op niets anders neer te komen dan op een breken van de wil, een doden van de ziel, een totale vernietiging van de persoonlijkheid.

Karen Armstrong beschrijft hoe dat in zijn werk gaat. Dat beschrijven zelf heeft voor haar een cathartische inwerking gehad, schrijft ze in haar woord vooraf. (Dat is in 1994, ze heeft dan al grondig kennisgemaakt met islam en jodendom en noemt zichzelf dan een ‘niet langer praktizerend rooms-katholiek’ en ‘freelance monotheïst’.) Armstrong heeft drie versies van haar boek nodig gehad om alle aanvankelijke somberheid en boosheid om te zetten in een duidelijk begrip van het feit dat ze er zeven jaar over had gedaan om tot het inzicht te komen dat ze dan toch geen roeping had. Of dat haar roeping niet sterk genoeg bleek om bestand te zijn tegen de mensonterende disciplineringspraktijken die ze moest ondergaan.

Want niet minder dan dat is het: mensonterend. Met perfide, om niet te zeggen misdadige methodes wordt dat kind van zeventien, dat Armstrong toen nog was, binnenstebuiten gekeerd en uitgeschud. Tot er – letterlijk, want de verwikkelingen hebben ook een fysieke dimensie – bijna niets meer van haar overblijft, enkel nog een laatste, paniekerige wilskracht om terug te keren naar een normaal bestaan. Dat maakt het boek spannend: hoe zal deze mens, voor wie je, ondanks al haar bigotte overgave, haar aanvankelijk kritiekloze volgzaamheid en haar kwezelachtigheid, sympathie bent beginnen opbrengen, nog gered kunnen worden? Hoe zal zij die redding bewerkstelligen?

Ik weet wel (en Armstrong schrijft dat ook), na het Tweede Vaticaans Concilie zijn de omstandigheden aanzienlijk veranderd, maar wie ooit met de aanvechting zou te maken krijgen om in te treden, moet zichzelf zeker – liefst vooraf! – de lectuur van dit boek niet ontzeggen. Het klooster is geen idyllische plek, het vertoont opvallend veel gelijkenissen met een gevangenis of met een militaire opleiding.

De essentie van het kloosterleven, of toch van de aanloop daartoe, is dat de novice van haar persoonlijkheid moet worden bevrijd. Zij moet haar oude leefwijze achter zich laten; haar praktische en geestelijke leven wordt tot in de meest absurde details geregeld; zij moet zich onderwerpen aan een strakke dagindeling en strikte regels; zij moet een andere naam aannemen, andere kleren aantrekken en haar haar laten afknippen; zij mag zeker niet genieten van wat aangenaam en leuk is; zij leert alles wat met haar lichaam te maken heeft te verachten en geen fysieke of materiële verlangens, laat staan genoegens te koesteren; zij moet haar denken en oordelen opschorten en haar gevoelens als ‘toegeeflijkheid tegenover jezelf’ opzijzetten; zij krijgt te maken met een bikkelharde hiërarchie en met een door de ontpersoonlijking van haar lotgenotes totaal verknipte groepsdynamiek. Dit is, kortom, een soort van Guantanamo – enkel de loeiharde metalmuziek en de oranje overalls mankeren nog. En wie ondanks die hele indoctrinatie toch nog iets te kritisch blijft, maar niet genoeg om zelf de juiste conclusies te trekken, wordt met een schijnjob uit de gevarenzone gehouden. Zo moest zuster Bianca, een van de weinige vertrouwensfiguren die Karen Armstrong in haar kloosterbestaan heeft gekend, dertig jaar van haar leven doorbrengen in de wasserij – dat deed me denken aan de jobs waartoe lastige intellectuelen in communistische regimes werden veroordeeld, bijvoorbeeld de ruitenwassende chirurg Tomas in Kundera’s De ondraaglijke lichtheid van het bestaan.

Nu ja, ik overdrijf een beetje – Armstrong geeft zeker ook wel een genuanceerd beeld. Zij biedt inzicht in wat een religieuze ervaring is of kan zijn. Dat het essentieel is dat je om die ervaring te bereiken een weerstand moet overwinnen. (‘Toen ik door de deur van het novicenhuis liep, was het eerste wat ik zag een tekst op de muur, een uitspraak van een heilige: “Ik zou mezelf tot poeder vermalen als ik daardoor Gods wil kon vervullen.”’ (161)) En zij gaat daarbij heikele onderwerpen zoals de verwevenheid van tot zelfkastijding geperverteerde seksualiteit en godsdienstwaanzinnige extase niet uit de weg. Maar ik zal haar toch ten eeuwigen dage voor mijn geestesoog met een nagelborsteltje een trap zien zitten schuren, enigszins zoals ze in China mensen kanalen deden uitgraven met een koffielepel.

Naar het einde toe zie je de twijfel binnensluipen. Dat juich je toe, maar je blijft je afvragen waarom het allemaal zo lang duurt vooraleer ‘zuster Martha’ haar kap eindelijk over de haag zal gooien en, vooral, wat daarbij de doorslag zal geven. Het zijn uiteindelijk een handtastelijke priester, de studie van het Engels in Oxford en het omgekeerde proselitisme van haar jaargenoten aldaar die Karen redden. Zij grijpt de literatuur aan als een laatste strohalm om zich aan de eigen haren – aan wat daarvan onder haar kapselonvriendelijke habijtkap is overgebleven – uit de uitzichtloze situatie waarin ze was terechtgekomen op te hijsen. De titel van haar boek, een verwijzing naar een Bijbelcitaat (Matteus 7:13-14) dat moet duidelijk maken dat de weg naar het geloof niet over rozen loopt, krijgt op die manier een omgekeerde betekenis: de terugkeer naar het seculiere bestaan is een al even prangende onderneming.

Karen Armstrong, Door de nauwe poort (1997; vertaling door Bert van Rijswijk van Through the Narrow Gate (1981))