maandag 27 juni 2016

de zomer van 2016 – 10


‘Het ergste is de onzekerheid, de sluipende moord. Niemand krijgt iets te horen, iedereen is voortdurend in levensgevaar, het onbenulligste voorval is voldoende om uit de weg geruimd te worden. We weten tot op de dag van vandaag niet waarom Ernst Kreidl is vermoord. We zullen ook over Eger niets te horen krijgen. En steeds het gevoel: het volgende ogenblik ben ík misschien aan de beurt. – Werken zodat je nergens aan denkt.’
Ik lees bij het ontbijt mijn dagelijkse vijf bladzijden Klemperer, om met goede moed aan de dag te beginnen. En op de vijf bladzijden van vandaag, geschreven in oktober 1942, staat wel het een en ander. Bijvoorbeeld dat Klemperer het als zijn plicht beschouwt om zijn dagboek bij te houden. Ondanks het gevaar (bij de mogelijke en gevreesde inbeslagname door de Gestapo van zijn manuscript) voor hemzelf maar ook voor zijn (Arische) vrouw, die de volgeschreven bladen in veiligheid brengt bij een vriendin, die dus ook gevaar loopt. Bijvoorbeeld dat Klemperer over Auschwitz schrijft, en wel dat het ‘een snel werkend slachthuis schijnt te zijn’. Bijvoorbeeld dat Klemperer schrijft over een joodse man die zegt ‘dat hij zichzelf als een kalf in een abattoir voorkomt dat toekijkt hoe andere kalveren vóór hem worden geslacht en op zijn beurt wacht’. Als ik dit lees, kan ik steeds moeilijker begrijpen dat er ook maar iemand geloof heeft gehecht aan de stelling dat het project van de Endlösung tot op het eind een goed verborgen geheim was en dat vele Duitsers ontsteld waren toen zij daarover na de oorlog de ware toedracht vernamen. De dagboeken van Klemperer (of toch zeker een bloemlezing eruit) zouden verplichte lectuur moeten zijn in elke middelbare school: deze hyperconcrete rapportering van de kleine feiten waarin het ‘grote’ (maar gruwelijke) beleid zich vertaalt, heeft een ongemeen sterke impact en doet beseffen dat in bepaalde omstandigheden niets nog evident is.
Ja, dat lijkt mij een goed dagbegin: een memento dat niets evident is, om dan te kunnen werken, om nergens aan te denken. ¶

Als ik de sprankelend-barok, in taalplezier zwelgend geschreven wolkenfragmenten uit Buysses zomerdagboek overtik, en ik leg er mijn bloedarme meteorologische notities naast, dan besef ik dat enige bescheidenheid wel past. ¶

De stevige wind uit het westen tekent golven op het wateroppervlak. Aan de overkant van het kanaal ruist de populierenrij oorverdovend. (...) ¶

‘De zin voor de betekenis van plekken en plaatsen kan niet dezelfde blijven in een samenleving waarin nauwelijks iemand meer echt is geworteld, waarin de topologie door de technologie is ondermijnd, waarin ook dorpen in één “global village” zijn opgenomen.’ Ton Lemaire verwoordt hier een cruciale gedachte, een waarvan de diepe waarheid nog niet voldoende is doorgedrongen. Aan deze vaststelling, dat onze band met de bodem grondig is verstoord, zou je bespiegelingen kunnen vastknopen over cultuurrelativisme en de politieke dimensie daarvan in een wereld waarin alles aan het verschuiven is. (Overigens heeft de technologie niet alleen de topologie maar ook de sociale sfeer grondig veranderd (‘ondermijnd’).)¶