Brugge, 17 maart 2009
Beste JWL,
We spraken af dat we elkaar brieven zouden schrijven en dat we die brieven op onze blogs zouden plaatsen. Ik zou de correspondentie openen. Het heeft een tijdje geduurd, anderhalve maand of zo, maar nu is het, zoals je ziet, zover. Niet dat ik daar nu de hele tijd heb over lopen nadenken – ik heb heus nog wel andere zaken aan mijn kop – maar toch, ik vind dit geen gemakkelijke opdracht.
En dan doen we het onszelf nog aan ook!
Een brief wordt dit niet. Zo noemen we het wel, maar we moeten daar eerlijk in zijn: dit kan geen brief zijn. De tekst die je hier onder ogen ziet, bevat weliswaar een aanspreking en een afscheidsformule en een ondertekening en alles wat – puur vormelijk gesproken – bij een brief hoort. Maar hij is niet exclusief aan jou gericht. Hier leest een onzichtbaar publiek over mijn – en jouw – schouder mee en wij zijn ons daar ook heel erg van bewust. Het is ook niet zo – en kijk, hier richt ik mij al tot die onzichtbaren! – dat ik eerst een tekst schrijf die ik wél een brief zou kunnen noemen en hem vervolgens aan de openbaarheid – want dat is een blog toch wel – prijsgeef. Neen, ik schrijf een tekst, noem hem ‘brief’, voorzie hem van de formele kenmerken die in andere contexten bij een brief horen, plaats hem op deze blog en hoop dat hij een aanzet vormt tot een uitwisseling van dergelijke teksten, die we dan – met diezelfde knipoog als waarmee wij deze teksten als ‘brieven’ beschouwen – een correspondentie zullen noemen.
Maar goed. Laten wij ons voornemen al niet meteen verzuipen in een wak vol formaliteiten en formalismen. Maar het is natuurlijk wel goed dat we weten wat we doen. En wat we wíllen doen.
Ik stuit daar meteen op een tweede reden om deze tekst geen brief te noemen. Want anders dan met echte brieven het geval is, moet, wat mij betreft, de literaire kwaliteit van onze brieven wel vooropstaan. Ik zeg niet dat dit bij ‘echte’ brieven niet het geval kan zijn, maar daar is het geen must. Er worden vast en zeker heel wat brieven geschreven zonder literaire kwaliteit. Het is niet de eerste motivatie van mensen die brieven schrijven. En zeker niet de enige. Brieven hebben altijd een nut – onze onderneming hoort nutteloos te zijn.
Ik vind dat wel een prettig uitgangspunt.
De nutteloosheid van deze onderneming blijkt al meteen uit het feit dat wij niet vertrekken van een welomschreven onderwerp. Er was geen concrete aanleiding om deze correspondentie te starten. Het gaat in zekere zin om de briefwisseling ‘an sich’. Vorm boven inhoud.
Dat maakt de vraag des te acuter: waarover zullen wij het hier hebben? Want het moet toch érgens over gaan, niet?
Ik heb mij daar de afgelopen weken al suf over gepiekerd. Daardoor heeft het zolang geduurd. Niet dat wij geen raakvlakken zouden hebben. Aan gemeenschappelijke interesses geen gebrek: poëzie, filosofie, literatuur, muziek… Ja zelfs over schaken zou ik wel een aardig woordje kunnen meepraten want ik las indertijd ook het Prisma Schaakboek 1 (1ste druk 1960) van Hans Bouwmeester!
Gegeven de vooronderstelling dat wij allebei willen dat deze brieven gelezen worden, moeten wij een onderwerp hebben. Aan vorm alleen hebben de mensen niets. Maar wij moeten toch ook een aantal zaken vermijden want de mensen ergeren zich steeds sneller. Ze storen zich aan: intellectualisme, somberheid, misantropie, hypochondrie, het moraliserende vingertje – dat is allemaal uit den boze.
Waarmee ik niet gezegd wil hebben dat we ludiek moeten zijn of populistisch.
We zouden het kunnen hebben over de vreugden van het lezen, de beweegredenen van jeugdige massamoordenaars, de mechanismen van het denken, de kenmerken van goede poëzie, de manier waarop muziek ons aangrijpt, de verschillen tussen Nederland en Vlaanderen, Geert Wilders (maar toch liever niet), Filip Dewinter (idem), de methode om een goede schaker te worden, de neurotische schrijf- en publiceerdrang van de blogger, de resten van het vaderschap, de toekomst voor onze kinderen, de verkruimeling van het sociale weefsel, de tirannie van het kapitalisme, de feilen van de democratie, de deculturatie, ontlezing en barbarisering en – als we dan toch goed vertrokken zijn – waarom niet meteen de hele ondergang van het Avondland, de seksuele geneugten van mannen op middelbare leeftijd, de verabsolutering van de emotie, de nood aan collectieve rituelen, de nostalgie naar de voetbalcommentaren van Herman Kuiphof (ik zie nu pas, door zijn naam op te googelen, dat hij eind 2008 is overleden) en Rik De Saedeleer, de luchtweerstandscoëfficiënt van de Citroën DS – dat laatste al dan niet vertrekkende vanuit het essay dat Roland Barthes in Mythologieën over dit autotype heeft geschreven.
Ik noem maar wat. Je ziet: aan mogelijke onderwerpen geen gebrek. En dat alles vanuit het adagium dat vorm belangrijker is dan inhoud en dat het er dus niet veel toe doet waarover we het hebben. Want, hoe dan ook, de illusie dat we iets nieuws toe te voegen hebben aan de berg gepubliceerde meningen, die moeten we niet koesteren.
De vorm primeert, dus laat ons maar, gesteld dat je er nog zin in hebt, enkele afspraken maken.
Ik stel voor dat elk zijn eigen tekst op zijn eigen blog publiceert, en dat tegelijk op de andere blog een melding komt dat er een antwoord is. Als je zelf een tekst publiceert, laat je hem voorafgaan met de woorden ‘Wat voorafging’ en daaronder een link naar de brief waarop je antwoordt. We spreken ook af dat we een zekere regelmaat nastreven en dat we om die reden nooit langer dan twee weken laten voorbijgaan vooraleer we een brief beantwoorden. We spreken ook af dat we de brieven nooit langer laten worden dan bijvoorbeeld deze brief – dat is dus maximum ongeveer 1000 woorden.
Als je het niet eens bent met deze afspraken of andere voorstellen hebt, laat je het mij maar weten.
Kies nu maar een onderwerp uit het lijstje hierboven of verzin er zelf een – dat heeft meteen het voordeel dat het voor iedereen duidelijk is dat we improviseren.
Ik vergat nog een onderwerp: de vraag of vorm inderdaad primeert op inhoud.
Het ga je goed,
Pascal