vrijdag 7 november 2025

LVO 307

fragment uit Het maaiveld


De kerk van Maria-Assumpta (uitgesproken: marjassoemta) moet een van de allerlaatste kerkgebouwen zijn die in Vlaanderen (of in heel België) werd gebouwd. Een in kruisvorm opgesteld samenspel van kubussen, een veel te hoge binnenruimte met abstracte glasraampartijen, een opengewerkte betonnen klokkentoren. Enfin, een lelijke bunker eigenlijk, gecamoufleerd als kerk.




En daarin zaten dus die zevenhonderd min een paar dissidenten. Te wachten op de biecht die in een viertal biechtstoelen zou worden afgenomen. Na een schooljaar vol zonden kregen we de kans om met een propere lei de zomervakantie in te gaan. Gunstig gestemd door dat vooruitzicht (van de zomervakantie welteverstaan, niet van die propere lei want die kon ons maar matig interesseren – en bovendien: waarvoor dient een propere lei anders dan om hem opnieuw vol te griffelen?) – gunstig gestemd dus onderwierpen we ons aan het biechtritueel. We mochten een van de biechtstoelen kiezen waarin de leraar-priesters die de OLVA toen nog telde hadden plaatsgenomen. Ik koos Eendevijver omdat ik Verbrugge te nerveus vond, Naes te vals en Allevier te betrokken, te geïnteresseerd in het persoontje dat ik toen was.

Met voorbedachten rade betrad ik voor de laatste maal in mijn leven een biechthokje.

Eerwaarde vader, ik heb gezondigd.
– Ik luister, mijn zoon.
– Eerwaarde vader, ik heb alle vorige keren dat ik te biechte ging steeds hetzelfde gezegd.
– Hoe bedoelt ge, mijn zoon?
– Ik zei altijd dat ik had gevloekt, dat ik niet had helpen afdrogen en dat ik mijn huiswerk niet op tijd had gemaakt.
– Hoe bedoelt ge?
– Wel, dat ik zomaar wat zei. Om iets te zeggen. Maar eigenlijk heb ik al die keren gelogen – en dat in de biechtstoel! – want ik had misschien niet gevloekt. Of misschien wel, enfin, ik weet het eigenlijk niet meer. En dan kreeg ik iedere keer dezelfde penitentie: drie weesgegroetjes en drie onzevaders.
– En hebt ge die penitentie dan volbracht?
– Ik denk het niet, Eerwaarde Vader. Ik weet het eigenlijk niet meer, maar ik denk het niet.
– Bid dan voor deze keer zes weesgegroetjes en zes onzevaders.

Waarop meneer Eendevijver, half onzichtbaar achter het filigraan van het venstertje zoals een vrouwenborst achter een kanten behacup, lui een kruisteken vormde, een zegen uitsprak en een ‘Ga nu heen’, om dan vervolgens het houten schuifraampje af te sluiten en zich naar de andere kant van de biechtstoel te wenden waar alweer een andere zondaar op zijn blote knieën zat te wachten. Ik mocht terug naar mijn plaats, uitkijken naar de zomervakantie en vergeten dat ik zonder inwendig de mij opgelegde penitentiaire gebeden af te rammelen zou mogen fluiten naar de vergeving van mijn jarenlang volgehouden leugenachtige biechtgangen. 




7735

Breskens (NL) - 251013


donderdag 6 november 2025

getekend 508



notitie 503

GRATIFICATIE


Waarom we niet betogen tegen de gruwel in Soedan: er valt niets te winnen aan ideologische identiteit | De Standaard 

De inspiratie achter Loobuycks toepassing van zijn moraalfilosofie is hier ‘zuiver’ christelijk: goed doen is niet goed, of niet goed genoeg, als de goeddoener gratificatie verwacht. Je mag in ruil voor je goede daden, die voortvloeien uit ‘onze intentie- en deugdenmoraal’, geen erkenning verwachten. Daar kan ik het nog mee eens zijn. Maar ik ben het niet eens met zijn besluit: ‘Onze morele blik is menselijk en dus altijd beperkt en onvolmaakt, maar dat betekent niet dat we ons niet moeten blijven inzetten voor een wereld waarin ieder leven evenveel waard is.’ Het eerste deel van deze zin is ook nog oké. We zijn menselijk, al te menselijk. Maar de impliciete aanklacht in het tweede deel is kwalijk: namelijk dat mensen die zich om het lot van de Palestijnen bekommeren en zich niet bezighouden met wat er in Soedan gebeurt de mening zouden zijn toegedaan dat niet elk leven evenveel waard is. Die insinuatie is zonder meer kwalijk en een ‘moraalfilosoof’ onwaardig.

Loobuyck zou misschien beter iets zeggen over de werkelijke motivatie van de deelnemers aan pro-Palestijnse acties in ons land. Misschien zijn niet alle beweegredenen van alle deelnemers ‘zuiver’ op de graat en dus niet volledig vrij van het verlangen naar erkenning en identificatie, maar feit is wel dat zij toch eerst en vooral protesteren tegen de medeplichtigheid van onze bewindvoerders aan een genocide. Dat brengt Gaza dichter bij dan Al-Fashir. Mocht er evenzeer een rechtstreeks en aantoonbaar verband bestaan tussen het beleid van onze bewindvoerders en de toestanden in Soedan, dan zouden daar evengoed protestacties rond ontstaan.

De meer dan honderdduizend mensen die op zondag 7 september in Brussel hun solidariteit met de Palestijnen betuigden en de vele duizenden die op andere plaatsen in ons land blijven samenkomen, ook al worden ze uit elkaar geklopt, waren en zijn daar niet omwille van de gratificatie van hun ‘eigen morele integriteit en de zuiverheid van hun intenties’ of hun ‘ideologische identificatie’ – zoals Loobuyck het zich veroorlooft te schamperen.




LVO 306

fragment uit Het maaiveld


Natuurlijk viel ik kort na die volwassen christelijkheid en lang voor mijn fysieke en mentale volwassenheid van mijn geloof. Je zou in die tijd en op die leeftijd al behoorlijk excentriek geweest moeten zijn om dat niet te doen. De sociale druk was immens. Gelovig zijn en ter kerke blijven gaan, dat was not done. Niet cool. Lang dachten wij daar niet over na. Eerst deed ik nog alsof ik naar de mis ging, om thuis de schijn hoog te houden. Zo rond mijn dertiende levensjaar wendde ik voor naar de mis van halftien te gaan in plaats van die van halftwaalf, waar mijn ouders naartoe gingen, maar maakte ik in werkelijkheid een wandelingetje in het Paalbos, een langwerpige strook van ongeveer een halve kilometer lang en honderd meter breed die zich min of meer tussen het ouderlijke huis en het noodkerkje van Sint-Lutgardis uitstrekte. Later bleken mijn ouders al geruime tijd mijn misleidende manoeuvres te hebben doorzien, maar zij maakten er geen punt van. Zij waren ondertussen zelf volop bezig met afstand te nemen van de Kerk. Aan de geloofsartikelen hechtten zij al lang niet meer, nu rekenden zij ook met het instituut af.

Het definitieve afscheid van mijn gelovig bestaan – niet van de Kerk want haar zou ik later op wankele momenten nog nodig hebben, om redenen van decorum en vanuit de behoefte om mij in te schakelen in een traditie – dat definitieve afscheid dus kwam er omstreeks mijn zeventiende bij de jaarlijkse biechtgang op het einde van het schooljaar. Het was een scherp gemarkeerd keerpunt, een duidelijke beslissing. Ik was niet van plan er ooit nog op terug te komen. (Zo heb ik het bijna tien jaar later nog een keer beleefd, dat ik ergens een deur achter me dichttrok, in het volle besef dat het de laatste keer zou zijn, dat ik die ruimte en die hele sfeer, die me veel te lang had vastgehouden, nooit meer zou betreden. Maar natuurlijk, wat je achterlaat, laat je niet meteen los, vergeten kun je het niet zomaar…)

In de week na de laatste examenreeks van het schooljaar en voor de zomervakantie trok het hele college en masse naar de kerk van Maria-Assumpta, wat verderop in Assebroek. Zevenhonderd jongens op de fiets, dat was een heel peloton. Voor een deel viel het buiten het controlebereik van de meefietsende leerkrachten – de meest ondernemenden en tegelijk minst bevreesden van het laatste jaar ontsnapten onderweg en fietsten naar de stad, om daar in de Goezeput of de Cactus hun eerste zomerdorst weg te spoelen.

7734

Breskens (NL) - 251013


woensdag 5 november 2025

getekend 507

 

7733

Brugge, Poortersloge (werk van Ben Benaouisse) - 251018


dinsdag 4 november 2025

notitie 502

INPEPEREN

Een leuk spelletje alvorens de hoofdpunten in het middagjournaal op de VRT te bekijken is: voorspellen waarmee het gaat openen. Wat met andere woorden het hoofdpunt zal zijn. Vanmiddag kon je er gif op innemen dat het journaal zou beginnen met de pro-Palestina-actie gisterenavond in Antwerpen.

En inderdaad.

Gisteren kwamen op de Suikerrui, vlakbij het stadhuis, voor de twintigste keer enkele honderden mensen samen om hun solidariteit met het door genocide getroffen Palestijnse volk te betuigen en – mutatis mutandis – om te protesteren tegen het Belgische, Vlaamse en Antwerpse beleid in die kwestie. In Antwerpen is die vermenging van niveaus acuut zichtbaar: de voormalige burgemeester, een Vlaams-nationalist en zeer nauw gelieerd met de huidige burgemeester en met de eveneens Antwerpse voorzitter van zijn partij (die zowel op federaal als op Vlaams niveau de lakens uitdeelt), is nu de premier van dit land. De manifestatie werd weggeduwd, verdreven, weggespoten, uiteengeslagen. Want, zo luidt de officiële versie, ze mocht daar niet plaatsvinden. Dat mocht wel op het honderd meter verderop gelegen Steenplein, maar dus niet in de onmiddellijke omgeving van het Schoon Verdiep.

De woordvoerder van de Antwerpse politie zei dat de betogers vorige week al duidelijk werd gemaakt dat hun aanwezigheid op de Suikerrui niet gewenst was en dat toen een geweldloos uitgeoefende overredingspoging niet tot het gewenste resultaat had geleid. De woordvoerster van de manifestanten van haar kant zei dat manifestanten willen gehoord worden en dat om die reden de nabijheid van het stadhuis wordt opgezocht. Niemand wil roepen in de woestijn. De burgemeester, getrouwd met de Kamervoorzitter, ook N-VA’er, en zonder enige twijfel geïnstrueerd door de premier, zetelt nu eenmaal in het stadhuis en niet in het Steen.

Bon. Dat is de situatie. Net zoals de manifestatie zelf vooral een symbolische impact heeft – ze zal aan de schande van Gaza niets veranderen –, zo heeft ook de wil van het Antwerpse stadsbestuur een niet meer dan symbolische impact. Dat de Suikerrui op maandagavond enige tijd door vreedzame betogers wordt bezet, kan toch waarlijk niet zo belangrijk zijn. Neen, het gaat hier om een ideologische stellingname: het beleid, dat toch – om het voorzichtig uit te drukken – niet geheel vrij is van banden met de Joodse gemeenschap en dus ook met Israël, is afkerig van de uitgedragen boodschap en laat dat hier zien door waterkanon, pepperspray en matrakken in te zetten.

Want laat ons wel wezen: hier werd buitensporig geweld ingezet. Niet omdat de betogers zelf amok maakten of vernielingen aanrichtten of de aanwezige politie aanvielen, maar om een ideologisch verschil zichtbaar te maken. De betogers werden niet alleen op een nat pak getrakteerd, er waren er bij – ook bejaarden en kinderen – die omver werden geduwd en geslagen. Een oude vrouw werd zelfs opgepakt en ‘weggegooid’, dixit de woordvoerster. Een manifestant belandde in het ziekenhuis. We kunnen alleen maar hopen dat een onafhankelijk onderzoek uitmaakt of (a) het geweld dat hier werd ingezet te verantwoorden was en (b) of de Antwerpse politie autonoom koos om er eens goed op los te kloppen dan wel of zij niet alleen in het wat maar ook in de manier waarop de instructies van hogerhand uitvoerde.

Dit is uiteraard intimidatie. En in die zin au fond hetzelfde als wat zich in Brugge heeft voorgedaan, waar de burgemeester dacht het wekelijkse krijtprotest, ook pro Palestina en ook bij het stadhuis, met buitensporige intimidatie te kunnen ontmoedigen. Het buitensporige geweld in Antwerpen staat op één lijn met het dreigen met buitensporige facturen ten aanzien van een van de krijtactivisten in Brugge. (De Brugse burgemeester heeft ondertussen, terechtgewezen door een alert gemeenteraadslid, toegegeven dat hij de facturen alleen maar als drukkingsmiddel liet opsturen naar de door hem geviseerde activist. Waarmee hij uiteraard machtsmisbruik toegeeft, op kosten van de gemeenschap bovendien.) Beide geweldstoepassingen – Antwerpen en Brugge – passen in de steeds vaker voorkomende belemmeringen van het recht op vrije meningsuiting en op manifesteren in de openbare ruimte, en zijn op die manier illustraties van de ondermijning van bovenaf van onze democratie.

Dat was dus het eerste punt van het VRT-middagjournaal. Kwestie van de mensen nog eens goed in te peperen dat ze volgende week maar beter niet komen betogen – het zou hun wel eens op pepperspray kunnen komen te staan. De buitensporige aandacht die na de grote vakbondsbetoging van enkele weken terug werd geschonken aan de casseurs in de staart van die manifestatie past in dezelfde strategie, die de media medeplichtig maakt.

Na de hoofdpunten haak ik meestal af. De dag komt steeds dichterbij dat ik dat nog voor de hoofdpunten doe. Een gezonde dosis ergernis doe ik wel elders op en voor mijn informatie zoek ik liever bronnen op die mijn democratische gezindheid niet nog verder aantasten.





7732

Breskens (NL) - 251013


maandag 3 november 2025

notitie 501

NA HET ONHEIL


Ian McEwan leverde met Wat we kunnen weten een dijk van een nieuwe roman af. Ik heb me op niet een van de net geen vierhonderd pagina’s verveeld. Onder meer omdat mij, als lezer, heel wat werk wordt toevertrouwd. Ik moet goed de eindjes van het verhaal aan elkaar zien vast te knopen; ik moet de talrijke personages uit elkaar weten te houden; ik moet goed proberen te begrijpen waarom McEwan zulke uiteenlopende thema’s als poëzie en klimaatverandering samenbrengt; ik moet aanvaarden waarom de roman in twee delen uiteenvalt, die elk vanuit een ander personage zijn geschreven en bovendien ook nog eens in een verschillende tijd spelen, waarbij een van die tijden het recente verleden is en de andere ‘binnen honderd jaar’, 2119 meer bepaald.

Ik ben nooit een grote fan geweest van in de toekomst spelende verhalen. Maar hier kost me dat geen moeite. Gelukkig put McEwan zich niet uit in het bedenken van allerlei snufjes die er ondertussen zijn bijgekomen, telekineseliften en straalfietsen en zo, of rare kledingstukken die moeten bijdragen tot een Startrek-achtig futuristisch sfeertje. Neen, het tegendeel is waar. In 2119 zijn de mensen wezenlijk identiek aan hoe ze vandaag zijn, en wat de attributen van het sfeertje betreft dat Engeland en Schotland in de 22ste eeuw kenmerkt, daarvan moet je vooral zeggen dat ze precairder en eenvoudiger en minder performant zijn dan wat we vandaag kennen want tussen 2015 en 2119 heeft de mensheid heel wat moeten inleveren.

In 2119 verricht de literatuurwetenschapper Tom Metcalfe onderzoek naar de vroeg-21ste-eeuwse dichter Francis Blundy, wiens roem in zijn tijd hoge toppen scheerde. Wat Metcalfe vooral interesseert, is een sonnettenkrans ter ere van de 54ste verjaardag van zijn vrouw Vivien, die Blundy op 14 oktober 2014 zou hebben voorgedragen ten overstaan van een select groepje goede vrienden. In dat groepje zijn er nogal wat sporen van vorige relaties: die heeft die al eens de horens opgezet, zus is de ex van zo, enzovoort. Maar op 14 oktober 2014 is de sfeer opperbest. Het haardvuur knettert en de drank vloeit overvloedig en de gasten ondergaan de sonnettenkrans met de gepaste eerbied want Blundy is een gevierd schrijver.

105 jaar later reconstrueert Tom deze avond op basis van alle bronnen die hem ondanks alles hebben bereikt: de al dan niet digitaal overgeleverde geschriften van Blundy en Vivien, niet alleen de publicaties maar ook een massieve hoeveelheid digitale berichten – want ja, alles wat wij aan het net toevertrouwen, ook onze mails en WhatsApp-berichten, blijft altijd wel ergens bewaard, ook al gaan wij ervan uit dat dit niet zo is.

Ondanks alles inderdaad, en dat is heel wat. Vanaf ‘halverwege de jaren dertig van de vorige eeuw’ (46) beginnen de gevolgen van de klimaatverandering (‘de goedmoedige term waaronder het verschijnsel destijds nog bekendstond’ (45)) te leiden tot een grote ‘Ontwrichting’. De term, ‘respectvol met een hoofdletter geschreven’ (46), ‘verwees niet alleen naar de menselijke waanzin, maar ook naar de wraakzuchtige razernij van weerssystemen. Ook werd daarmee verwezen naar de collectieve verantwoordelijkheid voor onze aangeboren cognitieve bias ten gunste van kortetermijnoplossingen boven voordelen op de lange termijn. Het mensdom was zelf ontwricht. De term omvatte niet ook de hiermee samenhangende Metafysische Somberte, het verlies van elk geloof in de toekomst, in het bijzonder het verdwijnende geloof in de vooruitgang’. (46)

Ian McEwan begeeft zich gelukkig niet aan een wetenschappelijke studie over de oorzaken en te verwachte gevolgen van de door de mens veroorzaakte klimaatverandering – die litanie zijn we ondertussen al beu gehoord. Wel laat hij hier en daar wat dystopiefeitjes slingeren: de wereldbevolking is in 2119 gehalveerd, er hebben klimaat- en atoomoorlogen plaatsgevonden, onder meer drie Chinees-Amerikaanse oorlogen, in het onbereikbaar geworden Amerika woedt een burgeroorlog, het onafhankelijke Schotland is veranderd in een archipel waar er druiven groeien, de kurkeik- en broodboomgrens is naar het noorden opgeschoven, de biodiversiteit is dramatisch verschraald, Nigeria is een op internetbeheersing gebaseerde grootmacht geworden, chocolade is niet meer te verkrijgen, het onderwijspeil is tot dramatische diepten gezakt, enzovoort…

Op het ogenblik dat de wereld nog niet drastisch veranderd is, maar wel op het punt staat dat te doen, is Francis Blundy een keiharde klimaatontkenner. Hij leest zijn sonnettenkrans voor. De vrienden dommelen erbij weg want ze hebben al wat te veel wijn op. Het haardvuur knettert.

Vivien heeft Blundy leren kennen toen hij 51 was. Op dat ogenblik was zij mantelzorgster voor haar echtgenoot Percy, die aan jongdementie leed. Vivien en Blundy begonnen een relatie nog voor Percy’s dood door een val van een steile trap.

In zijn beschrijving van de voorleesavond beseft Tom Metcalfe, die zelf ook met relatieproblemen wordt geconfronteerd (zijn Rose is hem ontrouw omdat hij in haar ogen te fanatiek met het verleden bezig is), ten volle dat het toen nog allemaal totaal anders had kunnen lopen. Maar hij beseft ook dat geschiedschrijving niet vrij is van interpretatie, verbeelding, verschillende verdraaiingen van de werkelijkheid al naar gelang wie de auteur is van de beschikbare bronnen. Het voorwerp van zijn onderzoek is verdwenen: ‘Het gedicht bestond niet meer. Aanvaard dat. Waar het in wezen om draaide was de biografie van een niet-bestaand werk, waarvan de reputatie was blijven voortbestaan. Dat was nu eenmaal de kracht van de literatuur, en dat was mijn onderwerp.’ (135)
In die laatste zin spreekt natuurlijk niet alleen Tom Metcalfe maar ook Ian McEwan.

In het tweede deel van Wat we kunnen weten is Vivien aan het woord. Tom Metcalfe heeft tijdens zijn zoektocht naar de verloren sonnettenkrans haar ongepubliceerde memoires gevonden. Deze werpen een heel ander licht op de voorleesavond in 2014. Door onachtzaamheid is haar in haar jonge jaren iets heel ergs overkomen, iets wat zij de rest van haar leven heeft moeten verdringen om ermee te kunnen leven. Ook haar geschiedenis met Percy, en de vreselijke manier waarop haar huwelijk met hem is teloorgegaan, is het voorwerp van verdringing. Uiteindelijk trouwt ze met Blundy – maar die relatie is het pragmatische resultaat van bedrog en zwijgen over dingen die in het verleden zijn gebeurd. ‘Bedrog verleende iets betekenis. Het impliceerde dat ons huwelijk belangrijk genoeg was om het risico van een leugen waard te zijn.’ (382)

Klimaatontkenning en verdringing in het persoonlijke leven: het verband is duidelijk, in beide gevallen wordt het lot niet ontlopen, wat moet gebeuren, gebeurt. Wat we kunnen weten gaat niet alleen over de kracht van literatuur maar ook over de manieren waarop we de werkelijkheid niet onder ogen zien. Onder meer ook in onze relaties.

Het boek, de tweedelige roman van Ian McEwan bedoel ik, besluit met de wetenschappelijkheid suggererende maar uiteraard fictieve mededeling dat The Confessions of Vivien Blundy, ‘bezorgd en geannoteerd door professor Thomas Metcalfe’ (395) in 2125 werd uitgegeven.



Ian McEwan, Wat we kunnen weten (vertaling door Harm Damsma en Niek Miedema van What We Can Know), 2025


7731

Brugge, Veilinghuis Van De Wiele - 250907


zondag 2 november 2025

notitie 500

VIJFHONDERD

Een overzicht van het vijfde honderdtal notities, geschreven tussen 3 november 2023 en 31 oktober 2025. De cijfers betreffen de nummering van de notities. Deze zijn terug te vinden via de zoekfunctie op mijn blog: tik in het vak links bovenaan ‘notitie ###’. Een overzicht van de eerste honderd notities is hier te vinden, van de tweede honderd notities hier, van de derde honderd hier en van de vierde honderd hier

boeken

401, 407, 408, 409, 411, 417. Giovanni Boccaccio, Decamerone
403. Olga Tokarczuk, Jaag je ploeg over de botten van de doden
406. Natalia Ginzburg, De kleine deugden
413. Esther Kinsky, Langs de rivier
414. Ingrid Vander Veken, Zwijgen
416. Salman Rushdie, Mes. Gedachten na een poging tot moord
420. Bart Moeyaert, Een ander leven, 2024
427.
Christophe Vekeman, Tot God
429. Boeken van Chris Kraus en Pierre Michon
432. Cornelis Verhoeven, Een register en Koos van Zomeren, Ruim duizend dagen werk
433. Jesse Ball, Zelfportret
434. Chris Kraus,
De familie van klootzakken
435. Chantal Akerman, Mijn moeder lacht
454. Rebecca Solnit, Wanderlust
456. Harald Jähner, Hoogteroes. Duitsland en de Duitsers tussen twee oorlogen
457. Guido van Heulendonk, De kroon met twee pieken
460. Stefan Hertmans, Dius
461. Johan Clarysse, Het geduld van water
465. Paul Rigolle, Het omber en het oker
476. Anjet Daanje, Het lied van ooievaar en dromedaris
486. Philip Huff, Wat je van bloed weet
487. Hans Fallada, Alleen in Berlijn
488. Aleksandr Skorobogatov, Achter de donkere wouden
496-498. Thomas Mann, Mario en de magiër


media

418. Het Eurosongfestival en lgbtq
458. Verkiezingsnieuws
459. Ontstellende nieuwsfeiten
480. Reacties op een Facebookpost over Tomorrowland
484 en 485. Brief aan Stefan Hertmans en de nasleep daarvan


politiek

402. De Nederlandse politiek
415. Het politieke klimaat
424. Verkiezingspropaganda
425. Stemadvies
426. Het kapitalisme in mijn stad
427. Aanslag op Trump
469. Bij een bezoek aan de Dossinkazerne
470-474. In de waarheid leven
481 en 489. Gaza
490. Frans Aerts, ‘Het doemdenken voorbij?’
495. Een lezing over verzet
499. Democratie, in haar huidige staat


maatschappelijke problemen

410. Transgenderklinieken
431. Toerisme in Brugge
462, 482. Alweer een pleidooi voor een algeheel verbod op reclame
463. De warmste week
466. Brugse hooligans in Molenbeek
468. Hetzelfde reclamebeeld, 25 jaar later
491. Polarisatie


film

405. Wim Wenders, Perfect Days
419. Quentin Dupieux,
Le deuxième acte
455. Johan Grimonprez, Soundtrack to a coup d'état
464. Aldine Reinink, Life Will Give You Pictures
493. Jacques Audiard, De battre mon coeur s’est arrêté
494. Hamdan Ballal en Basel Adra, No Other Land


televisie

406. Door de bomen (VRT)
421. Het conclaaf (VTM)
467. Liefde voor muziek (VTM)
477. Met de wind mee (VRT)
492. Wim Kayzer interviewt Jane Goodall (VPRO)


observaties uit het persoonlijk leven

404. In memoriam Matti Brouns (aka Martin Pulaski)
422. Een gesprek in de supermarkt
423. Een gesprek op de trein
428. De kassa met de trage rij
436-453. Fietsreis naar Denemarken
478. Inhoudstafel van mijn leven
479. Verslag van een fietsritje
483. Lijstje van mijn meerdaagse fietsreizen

7730

W. - 251006


zaterdag 1 november 2025

facebookbericht 1207

Ik ben blij dat wat ik schrijf tot nadenken aanzet. Mijn schrijven zelf was ook: nadenken. Impulsief, vanuit een verontwaardiging. Ik heb de waarheid niet in pacht, ik bepleit geen radicale of extremistische oplossing. En misschien ben ik ook te laf en te lui om iets anders, iets substantiëler te doen dan nadenkend schrijven. Ik heb gewoon gereageerd op wat ik voelde toen ik die foto zag van de Nederlandse politici die, hopelijk ferm tegen hun zin, met poppetjes spelen. Het feit dat ze daar blijkbaar niet onderuit kunnen is op zich ook een gevolg van radicalisme. Ze moeten meedraaien in een radicaal, fundamenteel on- of antidemocratisch mechanisme (verkiezingsmanipulatie, afleiding van de werkelijke problemen, kijkcijfers, amusement…). Hoe weet ik ook niet, maar het roer moet om. Het is tijd voor een echte verandering. Ik kan niet meer geloven dat de huidige staat van de democratie onze samenleving organiseert op een manier die het best mogelijke garandeert voor iedereen, en ook voor de planeet.


LVO 305

fragment uit Het maaiveld


Ter voorbereiding van onze plechtige communie, vijf jaar later, moesten alle kinderen buiten de schooluren een paar keer naar een bijzondere les, ‘de lering’ genaamd. Wat daar verteld werd, heb ik nooit langer dan strikt noodzakelijk onthouden. Het interessante van de lering was wél dat ze niet in klassikaal verband werd georganiseerd, ik bedoel samen met de kinderen met wie je dag in dag uit in school zat. De context was parochiaal. Dat betekende dat we in contact kwamen met kinderen die in andere scholen in het zesde leerjaar zaten en bijgevolg, niet onbelangrijk, ook met meisjes.

Ik heb mijn hele lagere en middelbare school ongemengd onderwijs ‘genoten’. Ik had ook buiten school niet veel omgang met de andere kunne. De lering was derhalve een aparte ervaring, waarbij de semantiek van de seksuele signalen wellicht meer onze aandacht trok dan de catechetische finesses van de toetreding tot de volwassen christelijkheid.

Ik weet niet of het beantwoordt aan een algemene antropologische wet, het zal wel zeker, maar het verging mij toen en het is mij sindsdien altijd zo vergaan als volgt. Geconfronteerd met een groep vrouwen – of het nu een klas is van de Maricolen die in het park tegenover mijn appartement loopoefeningen komt doen (en zich daarbij vaker strompelend voortbeweegt dan als een troep halfzwevende hindes), of het is een seniorengroep van de OKRA op de trein op daguitstap naar Brussel, het maakt niet uit: steeds kies ik, gestuurd door godweetwelk mechanisme, één exemplaar uit dat mijn voorkeur geniet en dat, zonder daar zelf iets voor te moeten doen, kan rekenen op al mijn aandacht, waardoor die aandacht meteen ook aan al haar vriendinnen wordt ontzegd. Het is een vreemd mechanisme en het kan niet anders of het heeft iets met onze biologische onderbouw te maken. Maar ik zou wel eens graag willen weten op basis van welke criteria hier wordt ‘gekozen’, hoe die keuze eigenlijk wordt gemaakt. Want dat ik daar zelf niet als rationeel wezen bij betrokken ben, lijkt mij wel duidelijk.

In de lering viel mijn oog op een meisje van wie ik nooit de naam heb gekend, dat ik nooit heb durven aanspreken, en dat ik na dat heilig vormsel nooit heb teruggezien. Maar ik mocht tijdens de plechtigheid zelf wel naast haar opstappen naar het altaar, waar monseigneur De Smedt ons met zijn duim een lik van zijn balsem tegen het voorhoofd plamuurde, en vervolgens weer terug naar mijn plaats. Ik ben dat meisje nog altijd dankbaar want zonder haar was er in mijn herinnering niets overgebleven van dat hele feest. 




7729

251003


facebookbericht 1206

Tijs Synaeve Ik vrees dat we met de huidige toestand van de wereld helaas wel degelijk een technocratische oplossing nodig hebben, een die wereldwijd wordt gedragen en toegepast. Die 'niet gecontesteerde morele autoriteit' heb ik elders al afgezwakt. Daarin heb je gelijk. De nadruk in 'morele autoriteit' ligt in dat 'morele', niet in de 'autoriteit' (al is die wel nodig - we kunnen niet allemaal een oplossing aandragen, ik geloof oprecht dat we ons lot in handen van een op basis van specialisme gevormde elite moeten leggen). En ook met je hoop wil ik instemmen. We zijn vaders en ik wil inderdaad niet cynisch zijn. Ik help je hopen dat er meer Eva's zouden zijn, metaforisch gesproken (😉). Dat zou inderdaad dé oplossing zijn. Maar we zullen zien hoelang het duurt vooraleer Eva als een vreemd lichaam door het voor Eva's redelijk immune systeem (waartoe ook de partij waar zij deel van uitmaakt en de media waar zij gebruik van maakt behoren) zal worden uitgestoten. (Ik hoop oprecht dat ik mij vergis.) Bedankt voor je oprechte commentaar, die ik zeer waardeer en ter harte neem. (Volgende keer taggen!)

vrijdag 31 oktober 2025

notitie 499

DEMOCRATIE, IN HAAR HUIDIGE STAAT

‘Zoals de democratie er nu aan toe is, geloof ik er niet meer in.’

Ik geef toe, het was een tooggesprek, maar ik schrok toch van mijn eigen statement. Want bij het heilige huis Democratie kun je niet zomaar bedenkingen formuleren. Hebben we ons niet allemaal min of meer verzoend met de gedachte dat het van alle ontoereikende pogingen om een samenleving te organiseren de minst ontoereikende is? – als ik mij niet vergis was het Churchill die deze boutade te berde bracht. Maar we zijn ondertussen wel een heel eind dieper gezakt. In zoverre dat het maar de vraag is of er nog iets toereikends aan ons democratisch bestel te bespeuren valt. Moet het roer niet helemaal om? En moeten we ons niet afvragen of het wel echt onvermijdelijk is dat we, door de democratie in haar huidige vorm als mogelijke maatschappelijke organisatie af te wijzen, onvermijdelijk in iets nog veel slechters, bijvoorbeeld een dictatuur, zouden terechtkomen? Zijn er geen andere mogelijkheden?

Wat moet politiek betrachten? Dat is een zeer algemene, filosofische vraag. Het antwoord op die vraag heb je nodig om te kunnen nagaan in hoeverre democratie, in haar huidige vorm, eraan beantwoordt.

Ik waag een poging. Politiek zou, idealiter, ervoor moeten zorgen dat alle mensen op een zo gelijk mogelijke manier en zonder ecologische schade toegang hebben tot de middelen die nodig zijn voor een gelukkig, menswaardig bestaan.

Er komt heel veel samen in die onvermijdelijk veel te summiere formule: ecologie, economie, moraal... Als je het alleen al over die middelen hebt, dan spreek je onder meer over voedselvoorziening, gezondheid, onderwijs, transport, communicatie, infrastructuur, informatie – en ik vergeet nog wel een paar domeinen. Een belangrijk evenwicht in dat alles is dat van de verhouding tussen privé-initiatief en openbare dienstverlening. In welke mate mag je de rechtvaardige toegang tot en verdeling van de middelen overlaten aan het winstbejag dat onvermijdelijk aan de basis ligt van elk privé-initiatief? Dat is een ethische vraag. Ook een kwestie van ethiek is de regeling van de vrijheid. Waar eindigt de persoonlijke vrijheid en waar begint het gemeenschappelijke belang? En hoe regel je dat? Dat kan gaan over technische kwesties zoals het verkeer, het organiseren van onderwijs of het minimaliseren van criminaliteit, maar ook over vrijheid van zingeving, van seksuele voorkeur, van meningsuiting.

Dat is heel wat – in elk geval veel te veel voor een kort stukje. Een maatschappij van mensen is een ingewikkeld iets. We hebben het sinds een jaar of honderdvijftig, en als je het stemrecht voor vrouwen mee in rekening neemt, nog maar sinds een jaar of tachtig, op een democratische manier proberen te organiseren: met volksvertegenwoordigers die wetten maken in het parlement, met een regering die de wetten uitvoert, met een rechtspraak die arbitreert. De drie machten. Daar leek lange tijd geen speld tussen te krijgen. Wie een beter systeem kon bedenken, ver van het autoritaire, dictatoriale of totalitaire, mocht het komen zeggen. Een paar keer in West-Europa heeft een regime het op een andere manier proberen te organiseren. En in vele niet-westerse landen is er de facto lang geen sprake van democratie, of ze is er hoogstens in een schijnvorm, voor de façade.

Dat mag allemaal waar zijn. Maar ik begin mij serieus af te vragen of het alleen maar waar lijkt. Leven wij wel in een democratie? Of maken we onszelf dat wijs?

Denk aan de particratie. Het parlement is vaak niet veel meer dan een poppenkast. Een stemmachine. De beslissingen worden elders genomen, in de partijcenakels – de volksvertegenwoordiging is er alleen maar om de bevolking de indruk te geven dat de richting die daar wordt uitgezet breed wordt gedragen en aangepast is aan de ontwikkelingen in een snel veranderende wereld. Je ziet het telkens opnieuw gebeuren dat de politiek bij nieuwigheden achterop hinkt. Steps, drones, gsm’s op school, vapes en AI – het is altijd hetzelfde liedje: eerst de gewoontes waarvan iedereen van meet af aan kan weten dat ze kwalijk zijn ingang laten vinden en pas daarna een restrictieve wetgeving ontwikkelen. Alsof dat niet proactief had kunnen gebeuren. Maar daar heb je wel technocraten voor nodig, mannen en vrouwen die nog voor de introductie van een nieuw fenomeen nadenken over hoe je de formule ‘rechtvaardig verdeeld geluk voor iedereen, zonder ecologische schade’ in dat concrete geval moet invullen en die hun bevindingen in vertrouwen en onderworpen aan democratische controle op basis van een niet gecontesteerde morele autoriteit kunnen doorvoeren. Particratie is in dat opzicht volkomen ontoereikend. Zij dient een ander doel: de bestendiging van zichzelf. De democratie verzandt in een kortetermijnperspectief, met de volgende verkiezingen als horizon. Terwijl we allemaal verdomd goed weten dat als het zo voortgaat de wereld er binnen tien of twintig of dertig jaar totaal anders zal uitzien, en in elk geval niet beter dan nu. We hebben op de korte termijn langetermijnoplossingen nodig. En daarvoor lijkt het democratische bestel, zoals we het nu kennen, veel te traag en log.

Particratie is een zwak facet. De mediatisering van het politieke toneel is een ander. Het politieke bedrijf conformeert zich aan de formats van de door commercie en entertainment gestuurde media, de zogenaamde vierde macht. En wat voor een macht is dat ondertussen geworden! Mede ook door het feit dat onafhankelijke media en ongebonden onderzoeksjournalistiek aan banden worden gelegd en waar mogelijk gesaboteerd, verguisd, voor het gerecht gedaagd. (Het gerecht zelf wordt al evenzeer gedemoniseerd, in het gareel geduwd, ondergefinancierd en dus ook: gesaboteerd.)

Ik plaats hierbij de foto met de Nederlandse partijleiders die met poppetjes schuiven. Toegegeven, het gaat hier om een kindertelevisiejournaal, maar het beeld is daarom niet minder schrijnend – we weten allemaal hoezeer deze mannen en vrouwen ook in op volwassenen mikkende politieke programma’s aan amusementseisen moeten voldoen. En wat zei ik, kinderjournaal? Het komt er dus op neer dat wij onze kinderen alvast opvoeden tot burgers die het normaal vinden dat hun leiders zich als paljassen gedragen?

Neen, echt, ik weet niet of ik nog geloof in de gedachte dat de democratie, zoals ze er nu aan toe is, de best mogelijke manier is om de samenleving waar ik deel van uitmaak op de best mogelijke manier vorm te geven. Niet de meest voor een doeltreffende politiek geschikte personen zijn aan de macht, maar de mannen en vrouwen die zich het gewilligst conformeren aan de dictaten van de partijbureaus en aan de mediatieke formats. En vaak zijn dat mannen en vrouwen die niet over de nodige kwaliteit, integriteit en intellectuele capaciteiten beschikken om te beletten dat de wereld in handen valt van lieden die niet zo geïnteresseerd zijn in het algemeen belang.




7728

Ryckevelde - 250915


donderdag 30 oktober 2025

LVO 304

fragment uit Het maaiveld

Daags voordien was ik tegen een openstaande kastdeur gelopen en ik zou dus de allereerste keer het Lichaam van Christus nuttigen met een joekel van een buil op mijn voorhoofd. Dat sprong des te meer in het oog daar ik tijdens de viering de uit de Brieven aan de Korinthiërs gekozen eerste lezing moest verzorgen. Meneer Dezutter had mij gekozen omdat ik als enige van de klas niet struikelde over het als moeilijk aangemerkte woord Korinthiërs. Aangezien de standaard van de microfoon ook op zijn laagste stand voor mij nog te hoog ingesteld was, moest ik op een kerkstoel staan. Vanop mijn hoge positie had ik uitzicht op de volgelopen kerk. Dat kwam mijn zelfbeheersing niet echt ten goede. Toch slaagde ik er in om niet te struikelen over het verraderlijke trema en ik herinner mij nog altijd mijn opluchting en het gevoel van trots dat dit niet-struikelen in mijn geteisterde hoofd teweegbracht.

Van de eigenlijke allereerste inname, langs orale weg, van het net daarvoor aan het mirakel van de transsubstantiatie onderworpen hostieschijfje – dat je, zonder erop te bijten, moest laten smelten tussen tong en verhemelte (waaraan het op een vervelende manier bleef kleven) – herinner ik mij, hoezeer ik er misschien ook mag hebben naar uitgekeken (met devoot voor mij uit gehouden gevouwen handjes en een scheef wegzakkend nadenkend hoofdje het altaar naderend), niets. Totaal niets.

7727

Ryckevelde - 250915


woensdag 29 oktober 2025

LVO 303

fragment uit Het maaiveld


De eerste communie en de plechtige communie golden in die tijd nog als belangrijke rites de passage. Doordat die plechtigheden, bijvoorbeeld ook Kerstmis, de aanleiding vormden voor familiefeesten, bleven ze langer bestaan dan het katholieke geloof zelf. Een beetje zoals van een aflijvige de haren en de nagels nog een tijdje blijven groeien. Ondertussen zijn de seculiere versies, genre ‘lentefeest’, die zijn ontstaan om de kinderen het genoegen niet te ontnemen van eventjes in het middelpunt van de belangstelling te mogen staan, de katholieke passageriten volop aan het vervangen.

De communiefeesten gaven aanleiding tot sociale druk. De kinderen werden met inzet van belangrijke financiële inspanningen aangekleed, opgezet, opgetut. Zo zie ik mijzelf op een foto: met gevouwen handjes wachtend in een op het kerkplein van Ver-Assebroek opgestelde rij, mijn te grote en te bleke hoofd verwachtingsvol uitkijkend naar wat er op mij af zou komen. Ik draag glanzende zwartgelakte schoentjes, witte sokjes, een korte broek waarvan de vouw keurig is ingestreken, een wit hemd met een vlinderdasje en daarbovenop een – grijs?, dat valt uit het zwart-wit niet op te maken – vest met een geborduurd schildje op de borstzak. Voor en achter mij staan nog meer van die opgepoetste eerstecommunicantjes en op de achtergrond kijken keurig gepermanente moeders en rokende, hoed-dragende vaders glimmend van trots en van de alvast genuttigde voorafname op het aperitief toe.





7726

Gent, Gent-Sint-Pieters - 250914


dinsdag 28 oktober 2025

LVO 302

fragment uit Het maaiveld


Het absolute dieptepunt in deze voor de eigen zaak nefaste tegemoetkomendheid waarmee de Kerk vanaf die tijd meende de ontkerstening te kunnen tegenhouden, waren natuurlijk de misvieringen waarmee wij op de middelbare school werden lastiggevallen. Die missen – ze werden in de schoolagenda met de omfloerste term ‘eucharistieviering’ aangeduid – waren orgieën van demystificatie, saaiheid en onbeduidendheid. In het allerergste geval werd de leerlingen gevraagd om een inhoudelijke bijdrage te leveren. Dat kon in de vorm van teksten en muziek maar ook, jawel, choreografie. Dit leidde uiteraard tot gênante situaties die maar één tastbaar resultaat hadden, namelijk dat wie het instituut nog niet de rug had toegekeerd, dat nu met razende spoed alsnog deed. Ik moest ooit zelf eens een liedje kiezen voor de schoolmis. Ik achtte ‘Junk’van Paul McCartney, een rustig melodietje dat ik had aangetroffen op zijn eerste soloplaat, best wel geschikt voor de ‘H. Mis’. Dat de braafste Beatle in die song zingt over het samen gaan kamperen met sleeping bags for two, dat was mij eventjes ontgaan. Dit had meer met kampvuurromantiek dan met liturgie te maken. Voorwaar een ‘sentimental jamboree’.




7725

Gent, GUM - 250914


maandag 27 oktober 2025

LVO 301

fragment uit Het maaiveld


Ik kan niet zeggen dat de godsdienst in mijn jonge leven op een meer dan onrechtstreekse manier een belangrijke rol heeft gespeeld. Toen ik mijn schoolcarrière aanvatte, was de catechismus nog maar net afgeschaft. De Mechelse Catechismus van 1954 bevatte de teksten van gebeden en belijdenissen, maar vooral de uit het hoofd te leren religieuze bepalingen in vraag- en antwoordvorm: ‘Wat is de catechismus?’; ‘Wat is de christenmens?’; ‘Welke waarheden moeten wij geloven?’ Enzovoort.

Het antwoord, overigens, op de laatste vraag luidde: ‘Wij moeten de waarheden geloven die God geopenbaard heeft en die de heilige Kerk ons voorhoudt te geloven.’(36) Nu klinkt dit redelijk onwaarschijnlijk. Ik bedoel niet enkel dat antwoord op zich, maar uiteraard vooral het feit dat kinderen dat soort buitenissigheden uit het hoofd moesten leren en kunnen opdreunen, en dat ze dat dan ook kritiekloos deden. Met welke aangeprate angsten kon zoiets worden afgedwongen?

Na het Tweede Vaticaans Concilie werd de catechese ingevuld op een halfzachte manier die dermate ongedefinieerd was dat dit wel niet anders kon dan tot volslagen onbeduidendheid te leiden, en in het spoor daarvan tot geloofsafval. Tot op vandaag worstelen de katholieke pedagogen met de vraag hoe zij het godsdienstonderricht een nieuw elan kunnen geven. Mijn antwoord hierop is, met niets minder dan de continuïteit van onze westerse beschaving voor ogen: Bijbellectuur, Bijbellectuur, niets dan Bijbellectuur. En Bijbelexegese natuurlijk.

Ondanks de dramatische verkleutering die vanaf die verschrikkelijke jaren zestig overal om zich heen greep en uiteindelijk de hele van het christendom doordrongen cultuur naar de filistijnen zou helpen, kregen wij op jeugdige leeftijd godzijdank toch nog altijd de belangrijkste verhalen uit het Nieuwe Testament aangereikt. Maar de in te kleuren prentjes, de malle liedjes die we uit het hoofd moesten leren, het inefficiënte insisteren op sociale vaardigheden, het geleuter over vriendschap en liefde, de seksuele voorlichting (zéér besmuikt, ondanks alle voorgewende progressiviteit): dat alles nam de bovenhand. En er was natuurlijk ook het vrijblijvende gejeremieer over de ontwikkelingslanden, die nu opeens niet meer zo dringend moesten worden gemissioneerd – althans toch niet volgens de in het buitenland vertoevende priesters die op gezette tijden met hun bedeltochten naar het thuisfront ook onze school aandeden.

7724

Gent, GUM - 250914


zondag 26 oktober 2025

getekend 506



Thomas Mann, Mario en de magiër (3/3)

VOLKSVERLAKKERS (3/3)

De actualiteit van Thomas Manns Mario en de magiër


(Onlangs verscheen een nieuwe vertaling door Els Snick van Mario en de magiër in een fraaie, rijkelijk door Koenraad Tinel geïllustreerde uitgave. Naar aanleiding daarvan trek ik mijn destijds in Dietsche Warande & Belfort (1997/6, pp. 790-793) gepubliceerde essay uit de analoge vergeetput naar de digitale wereld.)


Thomas Manns politieke fabel over de dreiging van het totalitarisme kan perfect worden gelezen als een schets van onze al even ‘betoverde’, dwangmatig één marsorder volgende, slaapwandelende cultuur. Wij zíjn het gehypnotiseerde publiek van Cipolla. Zo gezien valt op hoe ook enkele neventhema’s van Mario en de magiër zeer actueel zijn. Ik denk aan het al vermelde onverkwikkelijke strandincident en aan de rol die de schrijver de kinderen in zijn novelle laat spelen.

Nadat de familie zich na een haperend begin toch enigszins genoeglijk op het strand heeft geïnstalleerd, doet zich iets heel vervelends voor. Het flink in het gareel stappende Italiaanse janhagel pikt het namelijk niet dat dochtertjelief – dat ochgot ‘acht jaar was, maar dat je naar haar lichamelijke ontwikkeling gemeten ruim een jaar jonger zou schatten en bovendien mager was als een musje’ – in d’r blote kont haar tricootje gaat uitspoelen. De pater familias had er even geen rekening mee gehouden ‘dat de morele verwaarlozing in dit mooie land een dusdanige graad had bereikt dat een dergelijke terugslag van pruderie en overgevoeligheid begrijpelijk en noodzakelijk kon schijnen’. De Tyrrheense, in klimatologisch opzicht nochtans enige vrijgevochtenheid in de hand werkende strandzeden (zou je denken), lopen duidelijk een slag achter bij de Duitse en het komt zelfs tot een ‘boete en zoengeld’ van vijftig lire. Het klinkt vertrouwd en verhelderend in de oren: een ‘terugslag van pruderie’, veroorzaakt door ‘morele verwaarlozing’.

Het andere element dat de actualiteitswaarde van Mario en de magiër verhoogt, wordt aangereikt door de rol die Mann de kinderen toebedeelt. (Net zoals de vader en de moeder krijgen ze geen namen: het is de auteur duidelijk meer om de ervaring van collectiviteiten en zelfs nationaliteiten te doen dan om die van individuen.) De enige bijdrage van de kinderen tot de plot bestaat erin dat het omwille van hen is dat de show van de magiër wordt bijgewoond. (De rol van de moeder is nog bescheidener: zij is er duidelijk alleen om het gezin modaal te maken.) Vele malen maakt de vader zich de bedenking dat hij maar beter niet aan het verzoek van zijn kinderen was tegemoetgekomen. Hij beseft dat als volwassen mensen al geen weerstand kunnen bieden tegen de verlokkingen van het totalitaire, dat kinderen in hun schaapachtige onschuld zoiets al helemaal niet zullen kunnen: zij zijn weerloze slachtoffers. ‘God zij dank hebben zij nooit beseft waar het spektakel ophield en de catastrofe begon, en we hebben hen in de gelukkige waan gelaten dat het allemaal theater was geweest,’ denkt de vader terwijl hij zijn twee wichten als het ware met zijn hand voor hun ogen om ze voor ergere indrukken te behoeden van de plaats des onheils wegleidt.

Precies dat soort bedenkingen maak ik als ik zie wat mijn kinderen op de televisie en in de supermarkt te zien krijgen.


Vooraan in de novelle wordt de uitverkiezing van Torre de Veneri als vakantiebestemming verantwoord. Nochtans lag het ‘grootsteedse en mondaine’ Portoclemente meer voor de hand – Portoclemente is echter in deze tijd van het jaar vergeven van het soort ‘inheemse middenklasse’ waar een heer van stand zich liever niet onder mengt. Torre daarentegen is ‘een idyllisch oord voor weinigen, een wijkplaats voor vrienden van het nog niet door de verwereldlijking besmette element’. Maar de heffe des volks is niet te stuiten en heeft nu ook al in Torre haar tentakels uitgespreid: ‘onvermijdelijk was je toch ook omringd door menselijke middelmaat en burgerlijk uitschot’. Burgermannen als Manns ik-figuur gaan er nog steeds heen omdat nu eenmaal de gunstige reputatie trager verdwijnt dan datgene wat die gunstige reputatie ooit rechtvaardigde. Het ziet er evenwel naar uit dat zij zullen moeten uitkijken naar een plaats nog verderop langs de kunst, ‘naar Marina Petriera of God weet hoeveel verder nog’.

Wij weten inmiddels dat ook het Marina Petriera van onze idylles en utopieën door ‘de verwereldlijking’ is ‘besmet’. Er bestaan geen paradijzen meer. Wij kunnen niet langer, zoals Manns naamloze vader, onze kinderen ongehavend uit de confrontatie met de hedendaagse gedaantes van het totalitaire wegleiden, want die zijn inmiddels overal doorgedrongen. Misschien, ja, misschien leven zij, onze kinderen, nog wel in de waan ‘dat het allemaal theater’ is – maar is het nog wel een ‘gelukkige waan’? Die onschuld zijn wij, en straks zij, kwijt.