DEMOCRATIE, IN
HAAR HUIDIGE STAAT
‘Zoals de
democratie er nu aan toe is, geloof ik er niet meer in.’
Ik geef toe, het
was een tooggesprek, maar ik schrok toch van mijn eigen statement.
Want bij het heilige huis Democratie kun je niet zomaar bedenkingen
formuleren. Hebben we ons niet allemaal min of meer verzoend met de
gedachte dat het van alle ontoereikende pogingen om een samenleving
te organiseren de minst ontoereikende is? – als ik mij niet vergis
was het Churchill die deze boutade te berde bracht. Maar we zijn
ondertussen wel een heel eind dieper gezakt. In zoverre dat het maar
de vraag is of er nog iets toereikends aan ons democratisch bestel te
bespeuren valt. Moet het roer niet helemaal om? En moeten we ons niet
afvragen of het wel echt onvermijdelijk is dat we, door de democratie
in haar huidige vorm als mogelijke maatschappelijke organisatie af te
wijzen, onvermijdelijk in iets nog veel slechters, bijvoorbeeld een
dictatuur, zouden terechtkomen? Zijn er geen andere mogelijkheden?
Wat moet politiek
betrachten? Dat is een zeer algemene, filosofische vraag. Het
antwoord op die vraag heb je nodig om te kunnen nagaan in hoeverre
democratie, in haar huidige vorm, eraan beantwoordt.
Ik waag een
poging. Politiek zou, idealiter, ervoor moeten zorgen dat alle mensen
op een zo gelijk mogelijke manier en zonder ecologische schade
toegang hebben tot de middelen die nodig zijn voor een gelukkig,
menswaardig bestaan.
Er komt heel veel
samen in die onvermijdelijk veel te summiere formule: ecologie,
economie, moraal... Als je het alleen al over die middelen hebt, dan
spreek je onder meer over voedselvoorziening, gezondheid, onderwijs,
transport, communicatie, infrastructuur, informatie – en ik vergeet
nog wel een paar domeinen. Een belangrijk evenwicht in dat alles is
dat van de verhouding tussen privé-initiatief en openbare
dienstverlening. In welke mate mag je de rechtvaardige toegang tot en
verdeling van de middelen overlaten aan het winstbejag dat
onvermijdelijk aan de basis ligt van elk privé-initiatief? Dat is
een ethische vraag. Ook een kwestie van ethiek is de regeling van de
vrijheid. Waar eindigt de persoonlijke vrijheid en waar begint het
gemeenschappelijke belang? En hoe regel je dat? Dat kan gaan over
technische kwesties zoals het verkeer, het organiseren van onderwijs
of het minimaliseren van criminaliteit, maar ook over vrijheid van
zingeving, van seksuele voorkeur, van meningsuiting.
Dat is heel wat –
in elk geval veel te veel voor een kort stukje. Een maatschappij van
mensen is een ingewikkeld iets. We hebben het sinds een jaar of
honderdvijftig, en als je het stemrecht voor vrouwen mee in rekening
neemt, nog maar sinds een jaar of tachtig, op een democratische
manier proberen te organiseren: met volksvertegenwoordigers die
wetten maken in het parlement, met een regering die de wetten
uitvoert, met een rechtspraak die arbitreert. De drie machten. Daar
leek lange tijd geen speld tussen te krijgen. Wie een beter systeem
kon bedenken, ver van het autoritaire, dictatoriale of totalitaire,
mocht het komen zeggen. Een paar keer in West-Europa heeft een regime
het op een andere manier proberen te organiseren. En in vele
niet-westerse landen is er de facto lang geen sprake van democratie,
of ze is er hoogstens in een schijnvorm, voor de façade.
Dat mag allemaal
waar zijn. Maar ik begin mij serieus af te vragen of het alleen maar
waar lijkt. Leven wij wel in
een democratie? Of maken we onszelf dat wijs?
Denk
aan de particratie. Het parlement is vaak
niet veel meer dan een
poppenkast. Een stemmachine. De beslissingen worden elders genomen,
in de partijcenakels – de volksvertegenwoordiging is er alleen maar
om de bevolking de indruk te geven dat de richting die daar
wordt uitgezet breed wordt
gedragen en aangepast is aan de ontwikkelingen in een snel
veranderende wereld. Je ziet het telkens opnieuw gebeuren dat de
politiek bij nieuwigheden achterop hinkt. Steps, drones, gsm’s op
school, vapes en AI
– het is altijd hetzelfde liedje: eerst de gewoontes waarvan
iedereen van meet af aan kan weten dat ze kwalijk zijn ingang laten
vinden en pas daarna een
restrictieve wetgeving
ontwikkelen. Alsof dat niet proactief had kunnen gebeuren. Maar daar
heb je wel technocraten voor nodig, mannen en vrouwen die nog
voor de introductie van een
nieuw fenomeen nadenken over hoe je de formule ‘rechtvaardig
verdeeld geluk voor iedereen, zonder ecologische schade’ in
dat concrete geval moet
invullen en die hun bevindingen in vertrouwen en onderworpen aan
democratische controle op basis van een niet
gecontesteerde morele
autoriteit kunnen doorvoeren. Particratie
is in dat opzicht volkomen
ontoereikend. Zij dient een
ander doel: de bestendiging van zichzelf. De democratie verzandt in
een kortetermijnperspectief, met de volgende verkiezingen als
horizon. Terwijl we allemaal verdomd goed weten dat als het zo
voortgaat de wereld er binnen tien of twintig of dertig jaar totaal
anders zal uitzien, en in elk geval niet beter dan nu. We
hebben op de korte termijn langetermijnoplossingen nodig. En daarvoor
lijkt het democratische bestel, zoals we het nu kennen, veel te traag
en log.
Particratie
is een zwak facet. De
mediatisering van het politieke toneel is
een ander. Het politieke
bedrijf conformeert zich aan de formats van de door commercie en
entertainment gestuurde media, de zogenaamde vierde macht. En
wat voor een macht is dat ondertussen geworden! Mede ook door het
feit dat onafhankelijke media
en ongebonden onderzoeksjournalistiek aan banden worden
gelegd en waar mogelijk
gesaboteerd, verguisd, voor het gerecht gedaagd. (Het gerecht zelf
wordt al evenzeer gedemoniseerd, in het gareel geduwd,
ondergefinancierd en dus ook: gesaboteerd.)
Ik plaats hierbij de
foto met de Nederlandse partijleiders die met poppetjes schuiven.
Toegegeven, het gaat hier om een kindertelevisiejournaal, maar het
beeld is daarom niet minder schrijnend – we weten allemaal hoezeer
deze mannen en vrouwen ook in op volwassenen mikkende politieke
programma’s aan amusementseisen moeten voldoen. En wat zei ik,
kinderjournaal? Het komt er dus op neer dat wij onze kinderen alvast
opvoeden tot burgers die het normaal vinden dat hun leiders zich als
paljassen gedragen?
Neen,
echt, ik weet niet of ik nog geloof in de gedachte dat de democratie,
zoals ze er nu aan toe is, de best mogelijke manier is om de
samenleving waar ik deel van uitmaak op de best mogelijke manier vorm
te geven. Niet de meest voor
een doeltreffende politiek geschikte personen
zijn aan de macht, maar de mannen en vrouwen die zich het gewilligst
conformeren aan de dictaten
van de partijbureaus en aan de mediatieke formats.
En vaak zijn dat mannen en vrouwen die niet over de nodige kwaliteit,
integriteit en intellectuele capaciteiten beschikken om te
beletten dat de wereld in
handen valt van lieden die niet zo geïnteresseerd zijn in het
algemeen belang.