In
deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde
boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij
betekenen.
GLANS
In
1993 verscheen onder de titel
Over het lezen de vertaling door
Tony Volger van Sur la lecture. De lectuur van dit boek, dat
behalve dit essay van Proust en een toelichting door de vertaler ook
een eveneens door Volger vertaald fragment uit Le temps retrouvé
(De hervonden tijd) bevatte, veranderde mijn leven.
Nu
ja, veranderde mijn leven. Dat klinkt nogal dramatisch. Juister is:
het veranderde mijn kijk op het leven. Op hoe ik tegen het leven en,
daarin vooral, de dingen aankijk.
In
Over het lezen koppelt Proust een herinnering aan hoe hij als
kind de geneugten van het lezen ontdekte aan een beschouwing over de
esthetische theorie van de Britse filosoof John Ruskin. Prousts
bevindingen sloten perfect aan bij wat ik op dat moment zelf aan het
ontdekken was: de vreugde van het lezen en een manier om naar de
wereld te kijken die de dingen wat minder grauw en grijs maakte, een
kijkwijze die, om het onhandig en zeer approximatief uit te drukken,
een glans over de dingen legde. Ook over de lelijke dingen. En
het essay opende en passant voor mij ook het universum van Marcel
Proust.
Ik
ben ervan overtuigd dat Over het lezen een boek is dat mij
gelukkiger heeft gemaakt. Ik schreef er indertijd zelf een essay over
– waarmee ik een zandkorrel toevoegde in de cementbak waarmee een
toren van Babel werd opgetrokken die bestaat uit alle en in alle
talen verschenen secundaire literatuur over de auteur van de
Recherche. Mijn bijdrage verscheen onder de titel Een
glinsterende sluier in Dietsche Warande & Belfort (april
1998). Ik vatte het essay aan met een citaat dat de essentie bevat
van wat ik wilde zeggen: ‘Het universum kreeg in mijn ogen
plotseling weer een oneindige waarde, en mijn bewondering voor Ruskin
gaf zo’n belang aan de dingen die hij me leerde liefhebben dat het
was alsof ze met iets kostbaarders dan het leven zelf waren bezield.’
(Wie het hele essay wil lezen, kan dat hier:
https://pascaldigital.blogspot.com/2004/10/een-glinsterende-sluier.html.)
In
de periode van mijn leven dat ik Over het lezen las, was ik
hard op zoek naar een theoretische onderbouw om mijn behoefte aan zin
te schragen. Hoewel ik toen een jonge vader was en gelukkig getrouwd,
neigde ik heel erg naar somberheid en defaitisme. De religie had voor
mij al geruime tijd afgedaan, politiek-ideologisch stond ik nergens,
en in al zijn onoverzichtelijkheid en klaarblijkelijke stuurloosheid
leek de wereld een moeilijk te duiden amalgaam van efemere
betekenissen waarin ik geen lijn kon trekken. Ik miste – en mis nog
altijd – het vermogen en het talent om veel voor mijn medemensen te
betekenen, laat staan dat ik mij ergens in een dienende rol
verdienstelijk zou maken in het vrijwilligerswerk of als sociaal
hulpverlener. Mantelzorger heb ik nooit moeten zijn. Ik miste
transcendentie. De enige manier die was overgebleven om zin te
verschaffen, behalve plezier maken met mijn vrienden, genieten van
mijn toen nog jonge huwelijk en intellectuele genoegens opzoeken in
het lezen en schrijven (waarbij ik het geluk had om van mijn ‘hobby’
mijn werk te kunnen maken, zoals dat dan heet), leek mij toen al:
schoonheid. Een esthetica werd mij in eerste instantie aangereikt
door Arnold Burms, mijn professor Kunstfilosofie in het Hoger
Instituut voor Wijsbegeerte te Leuven, die met zijn lessen over La
chambre claire van Roland Barthes een beslissende invloed op mij
uitoefende.
Dat
was de context waarin ik Over het lezen een eerste keer las.
Ik
licht enkele zinnen uit mijn essay.
‘...de
meest intense en aangenaamste ervaringen zijn de onbedoelde. [Proust]
voert aan dat wat wij ons herinneren van dat lievelingsboek [dat
wij als kind hebben gelezen] helemaal niet de inhoud is, of
het verhaal, maar de omstandigheden waarin wij het hebben gelezen.
Die hebben zich als het ware op de ervaring van het lezen geënt: “de
hinderlijke bij of zonnestraal waardoor we wel even op moesten kijken
of gaan verzitten”, het belletje voor het avondeten, kortom alles
wat buiten het aandachtsveld de activiteit van het lezen begeleidde
of, met andere woorden, het soort triviale dingen die allemaal samen
die onbestemde sfeer vormen die als het ware haar aangenaamheid op
onze herinnering aan die verre lectuur afstralen. In Le
temps retrouvé staat het zo: “Tel nom lu dans un livre
autrefois, contient entre ses syllabes le vent rapide et le soleil
brillant qu’il faisait quand nous le lisions.” Opmerkelijk is wel
dat ook het hinderlijke (de bij, de zonnestraal) tot aangenaamheid
kan worden getransformeerd.’
In
de alchemie van de proustiaanse esthetische ervaring kan, met andere
woorden, het lelijke (hinderlijke) tot het schone (aangename) worden
omgevormd. Wie op zo’n manier, als een esthetiserende Midas, naar
de wereld kijkt, ziet voor zijn ogen (en in zijn geest) hoe het
banale en triviale mogelijkerwijs in glinsterend goud metamorfoseren.
Wat verderop in het essay van Proust, wanneer hij nadenkt over
functionaliteit, blijkt dat de esthetische waarde van objecten nu net
ligt in de onmogelijkheid om die objecten tot hun functionaliteit te
herleiden. Dat strookt dan weer met mijn overtuiging dat veel van wat
ons leven de moeite waard maakt nu net met nutteloosheid te maken
heeft en niet rationeel kan worden geanalyseerd. De ervaringen van
zinvolheid reveleren zich op onverwachte, toevallige en in elk geval
niet-afgedwongen of niet-georganiseerde momenten, en we nemen ze waar
– even maar, vluchtig in veel gevallen – met als het ware een
zijdelingse blik. Uit mijn essay: ‘Gegeven de onmogelijkheid tot
expliciteren en het gevaar van vernietiging van de “waarheid”
door het tóch te proberen, zou men kunnen stellen dat de esthetische
ervaring een aangelegenheid is van het onbewuste intellect, omdat het
er nu net op aan komt bepaalde dingen niet bewust te wíllen
zien.’
Deze
manier van kijken heeft mijn leven aanzienlijk verrijkt. Een
afgeleide daarvan is mijn fotografie. Ook om die reden is Over het
lezen voor mij een van de belangrijkste boeken van mijn leven
geworden – een boek dat ik dan ook regelmatig herlees en zal
blijven herlezen.
Ik
maakte gebruik van de uitgave Journées de lecture, collection
10/18 n° 2399, Paris, 1993, en van de Nederlandse vertaling door
Tony Volger: Over het lezen, Groningen, Historische
Uitgeverij, 1993.