voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen
ALS
Vergelijkingen zijn een helaas niet altijd adequaat toegepaste stijlfiguur.
Soms is de vergelijking zodanig van de pot gerukt dat datgene waarmee het
vergelekene vergeleken wordt past als een tang op een varken. Soms wordt het
cliché net zo min overstegen als de platte polderwei door een crashende
luchtvaartpionier met papieren vleugels. Daar gaat die gammele constructie
waarin, met een al bij al naïeve droom voor ogen, zovele uren huisvlijt zijn
opgegaan. En de toegestroomde menigte – strooien hoeden met zwarte banden,
lange ruisende jurken en hoedjes met veel tierelantijnen, ten hemel geheven
wandelstokken en knellende vadermoordenaars – kijkt gillend toe: er was in die
jaren bepaald weinig vertier, zodat de ontluikende luchtvaartsector alvast enig
soelaas bood. De beste vergelijkingen zijn bescheiden en gaan schier
onopgemerkt voorbij – zij het niet zonder iets achter te laten dat als een
geurspoor blijft kleven, een parfum dat een ándere wereld oproept. Ze verrassen
aangenaam doordat ze op een verwarrende, lichtelijk desoriënterende wijze twee
totaal uit elkaar liggende werelden met elkaar in verband brengen. De goede
vergelijking is verwant aan het proustiaanse procédé, dat, zoals proustianen,
Proust-fans en proustologen weten, heel veel te maken heeft met het
zintuiglijke, met het tactiele.
Op de eerste bladzijde van de toch wel verbluffende roman Wolkenatlas vergelijkt David
Mitchell tanden met kersenpitten. De tanden worden op het strand van een
Polynesisch eiland aangetroffen en hun aanwezigheid wordt verklaard vanuit een
luguber culinair referentiekader: de kannibalen die op dat eiland wonen spugen
de tanden (van hun slachtoffers) uit zoals wij de pitten van de kersen die wij
smullen. Dat soort vergelijkingen beklijft. Ik zal nooit nog, of toch een heel
tijdje niet meer, aan kersenpitten kunnen denken zonder mij ook kannibalen voor
de geest te halen.
Da’s het mooie aan vergelijkingen: dat ze het vertrouwde met het onvertrouwde
in verband brengen. Ze vermengen twee registers, twee betekenissenclusters.
Opdat dit zou werken, moet je van beide termen van de vergelijking er toch
minstens altijd één kennen, anders gaat de vergelijking de mist in omdat je je
er niets bij kunt voorstellen. Ik ken het uitspugen van kersenpitten – en kan
me daardoor iets voorstellen bij het uitspuwen van tanden, de tanden van een
ander.
Je kunt natuurlijk ook overdrijven, en daar dan je handelsmerk van maken.
Iemand die dat even virtuoos doet als, bij manier van spreken, een violist die
tegelijk een scherzo van Paganini ten beste kan geven én ten behoeve van een van
zijn bewonderend toekijkende fans zijn telefoonnummer dicteren, is (pdw).
De manier waarop hij, ook in serieuze teksten, of in teksten over serieuze
onderwerpen, de meest onwaarschijnlijke en onverwachte vergelijkingen als
stijlmiddel inzet, heeft iets onbeschaamd vlerkerigs. Je vergeeft het hem omdat
zijn zinnen goed blijven lopen, omdat zijn juxtaposities vaak een uitermate
grappig effect sorteren en op die manier de behandelde thematiek wat
verteerbaarder maken, en ten slotte ook omdat (pdw)
(pdw) is, dat wil zeggen iemand die op een ongezouten manier vaak
zeer beeldend en efficiënt een dikwijls controversiële maar daarom niet
irrelevante waarheid verkondigt.
Ik zoek en vind snel – als een entomoloog op zoek naar luizen in de
kleuterslaapzaal van een Freinetschool – een recent voorbeeld:
‘Een pedofiel behandelen tot hij – want het gaat voornamelijk om mannen –
hopelijk geen pedofiel meer is, is even nuttig en biedt evenveel kansen op
slagen als een jak de Funky Chicken leren dansen.’
Vergelijkingen zijn (pdw)’s
handelsmerk – in die mate zelfs dat je van iemand die het stijlmiddel goed
beheerst kunt zeggen dat hij vergelijkt als (pdw).