woensdag 1 maart 2017

los ingeslagen 244 / droom # 109-111


25 april 2002 

(…) En dan denk ik in bed om half zes ook nog na over mijn ‘carrière’. Die is voorbij, het is afgelopen, ik ben over de top heen. Dat, en niets anders, is de ontnuchterende waarheid. In plaats van daar voor eeuwig en drie dagen onder gebukt te gaan, kan ik maar beter trots zijn op wat ik heb gepresteerd en het roer volledig omgooien. Dit, gekoppeld aan het groeiende onbehagen in het feit dat ik maatschappelijk maar weinig beteken (…), brengt mij op de overweging dat ik misschien vrijwilligerswerk kan opnemen (naast het werken om den brode, dat dan in omvang zo beperkt mogelijk zou moeten blijven) of – waarom niet? – dat ik mij zou kunnen omscholen tot leerkracht. (…) Hoe het verschillende noden zou lenigen: iets anders doen, me nuttig opstellen, structuur in mijn leven, terug onder de mensen komen. En misschien zou ik het nog graag doen ook!

*

James Joyce, Ulysses:
[11:79]: ‘– O wept! Aren’t men frightful idiots?’ ‘– Hoe zielig! Wat kunnen mannen toch vreselijk stom zijn!’

*

Ik breek het hout weg uit de badkamer.

*

(…)


26 april 2002

Met Laïka in Ryckevelde. Herinner me plots de wanhopige eenzaamheid van de ’36 wandelingen’. Dat is nu toch voorbij. Ik maak de balans op van de afgelopen vijf jaar. ’t Is niet zo fraai. ’t Is het aloude verhaal van de gemiste kansen. Maar er is toch iets verbeterd: nu wéét ik tenminste wat er scheelt en wat er zou moeten veranderen, toen was het spartelen in drijfzand.

*

Na een zeer lange periode van erg mooi weer is het weer omgeslagen.

*

James Joyce, Ulysses:
[11:876]: ‘No, not tell all. Useless pain. If they don’t see. Woman.’

*

(…) Gesprek. Haar crisis, mijn crisis, en de crisis daartussenin.


27 april 2002

(…)

*

Ik ben met P. aan de keukentafel een gesprek aan het voeren over ‘terugkeren tot de essentie’ wanneer Caillou met een krijsende merel op de overloop aankomt. De vogel is halfdood. Ik mag het dier met een spade uit zijn lijden verlossen, kijk niet toe bij de decapitatie.

*

(…)


28 april 2002

James Joyce, Ulysses:
[11:1069]: ‘Hate. Love. Those are names. Rudy. Soon I am old.’

*

Zondagmorgen. Het regent, dus ga ik niet fietsen. T. is gaan wandelen met de hond. Hij zal nat zijn als hij terugkomt! G. maakt boven in zijn kamer zijn huiswerk. Ik zit aan de keukentafel Joyce te lezen. P. naait aan haar bureau een rok. De Mis van Bach.

*

(…)

*

Hoe mannen en vrouwen op een totaal verschillende manier tegen seksualiteit aankijken, haar ervaren, eronder gebukt gaan, er onverschillig voor worden, haar laten voor wat ze (maar) is, haar sublimeren tot iets wat veel mooier en duurzamer is…

*

Mijn moeder komt eten. Ik stel haar voor om nog eens met haar naar Frankrijk te gaan. Laat haar de keus om J. mee te vragen. Wat ze, na enige aarzeling, doet. Dat is niet mijn keus. Deze uitnodiging is de afkoopsom voor mijn schromelijke tekortschieten. Wat kan ik meer doen?

*

Met T. naar de opendeurdag van de Frères. Wat een griezelige sfeer! Wat een griezelige school en griezelige leraren! We lopen F. tegen het lijf. Hij komt er na dertig jaar nog eens de sfeer opsnuiven. We zien hoe hij de leraar gaat groeten die hem gebuisd heeft en die naar verluidt een pedofiel palmares heeft. Het zal Sint-Andreas worden voor T.

*

Er is veel sport en vergetelheid op tv: Amstel Gold Race, snooker…

*

Fietsen met stormwind langs de vaart naar Oostende. 22 per uur op de heenrit, heel even tot 52 in het terugkeren.


29 april 2002

De berg, werk geheten, wordt almaar hoger: ik kijk er tegenop. Ik doe het niet meer graag en, o paradox (gezien mijn eenzaamheid), aan alles wat met (telefonische) interviews te maken heeft heb ik een gloeiende hekel.

*

Ze zijn nu al meer dan drie weken in het waskot aan het werken en ochgot, wat hebben we nog maar? Een nieuwe dakgoot, een wc (bijna), een lavabo, gestucte muren…


30 april 2002

Dromen: 1. laptop, kinesist en H. achter mij [dit is wat ik onmiddellijk na het opstaan heb genoteerd, maar de droom zelf ben ik al vergeten]; 2. ik word niet geselecteerd voor de basisploeg van Wit-Zwart, maak me daar kwaad om: het is niet om dát te horen dat ik me zo gehaast heb om tijdig op het terrein te zijn!; 3. ik werk op een krantenredactie, Van Dyck (de schilder) is gestorven en ik moet het in memoriam schrijven, ik zoek in mijn bibliotheek een catalogus waarvan ik vermoed dat ik er alles wat ik nodig heb in zal aantreffen maar ik kan het boek niet vinden, tijdens het zoeken stort een van de rekken in.

*

Met P. ga ik in het theater naar de voorstelling ‘De Passie van de ketter’ met Koen De Cauter en Wannes Van de Velde. Het is een moeilijke en zware voorstelling, met mooie teksten en af en toe een mooi stukje muziek. Maar het is toch wel erg vermoeiend, en ook bijzonder donker en statisch. De kleuren en de beweging van het snooker achteraf vormen een verademing!