Albert stond op. Hij keerde me enkele ogenblikken zijn rug
toe; hij opende een lade van de goud met zwart gelakte schrijftafel. Hij keerde
terug met een papier dat eens karmijnrood was geweest; nu was het roze, dun en
met ruitjes.
Jorge Luis Borges, ‘De tuin van de paden die zich splitsen’,
in De Zahir, 141