wolkenfragmenten
uit Samuel Beckett, Proust
2269
Nu begrijpt hij, in de vervoering van zijn korte
eeuwigheid, opgedoken uit de duisternis van tijd, gewoonte, hartstocht en
verstand, dat kunst noodzakelijk is. Want alleen in het heldere licht van de
kunst kan de verbijsterde extase worden ontcijferd, die hij voelde voor het
ondoorgrondelijk oppervlak van een wolk, een driehoek, een kerktoren,
een bloem, een keisteen, toen het mysterie, de essentie, de Idee gevangen in
materie, een beroep deed op de mildheid van een subject, dat voorbijging binnen
de schaal van zijn eigen onzuiverheid, en daarbij in elk geval een
onvergankelijke schoonheid aanbood, zoals Dante in zijn verzen aan de ‘ingegni storti e loschi’: ‘Ponete mente almen com’io son bella.’ (64)
2270
Hij verlaat de bibliotheek en wordt geconfronteerd met de
aanblik van de vleesgeworden Tijd. En terwijl een moment geleden de blinkende
cymbalen van twee ver van elkaar liggende uren, ver uiteen verstard door de
strakke spanning van de tussenliggende tijd, nog hadden gehoorzaamd aan de
onweerstaanbare opwelling van wederzijdse aantrekkingskracht, en schel-klinkend
op elkaar botsten als stormwolken, staat nu de maat van hun spanwijdte
van het ene tot het andere eind geschreven op het gelaat en de broosheid van de
stervenden, gebogen als Dantes trots, onder de ‘logge, trage, zware en als lood
zo bleke’ last van hun jaren. (64-65)
2271
De realiteit van een wolk die wordt weerspiegeld in
de Vivonne, kan met niet uitdrukken met ‘zut
alors’ (…) (72)