I:915-922
Marcel geniet van zijn nog niet tot één individu, of object (‘voorwerp’),
ingeperkte staat van verliefdheid. Zijn gevoelens zijn nog ongedifferentieerd: cet état amoureux divisé simultanément entre
plusieurs jeunes filles (915:34-35). Het is een liefde die zich in een ‘nog
niet door sleur afgestompte’ fase bevindt, en dat heeft zo zijn voordelen: comme, devant elles [= de meisjes], je n’étais pas encore blasé par l’habitude,
j’avais la faculté de les voir, autant dire d’éprouver un étonnement profond
chaque fois que je me retrouvais en leur présence (916:11-14).
Proust suggereert hier dat een nog niet uitgesproken, gedifferentieerde
en laat staan geconsummeerde liefde zuiverder, minder blind is en derhalve te verkiezen valt. Je kijkt béter als je nog niet
verblind bent, en daardoor zie je méér. Je ziet bijvoorbeeld dat je elk beeld
van een geliefd individu als het ware abstraheert. Je herinnert je immers telkens
slechts één trek – telle particularité
qui nous a frappé (916:22) – zodat je, wanneer je dat geliefde individu
terugziet, in verwarring geraakt door de complexité
confuse (916:29) van alle andere, vergeten of onvoldoende waargenomen,
ándere eigenschappen die wel degelijk ook aanwezig zijn. (Het kan om gelaatstrekken
gaan, een oogopslag, het aanvoelen van een handdruk, of de stem… Ja, zeker de
stem omdat hij al een voorafspiegeling lijkt van het innerlijk en, vanwege de
plaats waar hij aan de oppervlakte komt, van l’abîme inaccessible qui donne le vertige des baisers sans espoir (918:19-20).)
De rijkdom van de ervaring die de ongedifferentieerde liefde kenmerkt, kan
ook worden veroorzaakt door het feit dat het begeerde individu zich bij een
hernieuwde waarneming als het ware van een andere kant laat zien: er ontstaat
een verschil entre l’être que nous avons
vu la dernière fois et celui qui nous apparaît aujourd’hui sous un autre angle,
nous montrant un nouvel aspect (916:39-41).
Dit telkens ánders zien – gevolg van abstrahering bij de kijker en/of
van perspectiefwisseling bij het waargenomen voorwerp – vermengt zich met de
herkenning van details, wat toch ook op continuïteit wijst. En daardoor
ontstaat een voortdurend vibrerend oscilleren tussen herkennen en herscheppen, de
steeds hernieuwde ervaring dat de realiteit zich aan de herinnering van die
realiteit onttrekt. Er blijft een afstand bestaan tussen het verlangen, de
verwachting, de confrontatie met het begeerde object en de herinnering ervan –
en die afstand voedt het hernieuwde verlangen en de hernieuwde verwachting. De
ervaring van het begeerde object is met andere woorden zeker niet statisch.
Integendeel, de voortdurend wisselende polen van de complexe en diffuse
ervaring is uitermate dynamisch. Het proces dat deze dynamiek van de
verliefdheid moet omzetten in een stabielere relatievorm lijkt een soort van
bijstellen te vergen – zoals een technieker een waarnemingsapparaat finetunet
of een stemmer (accordeur (918:27)) een
muziekinstrument afstelt: corriger l’écart
entre notre désir et l’objet auquel il a cru correspondre (918:11-12).
Dit hele bijstellen en accorderen van les diverse sondes sentimentales propagées en moi par ces jeunes filles
(918:31-32) wordt in Marcels gemoed uiteindelijk beslecht en faveur d’Albertine (918:33). Dat
gebeurt bij een spelletje ‘au furet’ (Cornips geeft geen vertaling), een soort
zakdoekjeleggen waarbij het eropaan komt om een ring niet in handen te krijgen, en waarbij – en dat is voor Marcel het belangrijkste
– ook de mogelijkheid bestaat om de hand van de medespeelsters, en meer bepaald
die van Albertine, aan te raken. Bij dat aanraken, zo beeldt Marcel zich in,
kan een poging worden ondernomen om bepaalde gevoelens te communiceren,
bijvoorbeeld met behulp van certaines
pressions (919:34) die enkel door de ontvangster kunnen worden waargenomen
en eventueel zelfs ‘met een tegendruk’ kunnen worden beantwoord. Marcel gaat
hierin zo op, dat hij zichzelf wijsmaakt dat zijn druk door Albertine inderdaad
met een dergelijke betenisvolle tegendruk wordt beantwoord, waaruit hij
concludeert: « Elle profite du jeu pour
me faire sentir qu’elle m’aime bien » (921:20-21). Bij dit alles verliest
hij de essentie van het spel uit het oog – wat Albertine danig op de zenuwen
werkt: als hij het spel niet serieus kan spelen, dan moet hij er de volgende
keer maar niet aan meedoen. En dat zegt ze luidop. Tot Marcels wanhoop want het
betekent dat hij zichzelf met betrekking tot de ‘betekenis’ van haar
aanrakingen iets heeft wijsgemaakt,
Andrée, die zichzelf ook niet erg bij het spel betrokken voelde,
probeert Marcel te troosten door hem een wandelingetje naar het vlakbij gelegen
Les Creuniers voor te stellen, de plek waar hij nog nooit eerder het door
Elstir bewonderde (zie aflevering 107) spel van licht en schaduw heeft
waargenomen.
Langs het pad naar Les Creuniers ziet Marcel enkele uitgebloeide meidoorns.
Proust vergelijkt nadrukkelijk de bloemen van deze struiken met gaies jeunes filles, die hij daarenboven
étourdies, coquettes et pieuses (‘onbezonnen,
koket en vroom’; 922:15) noemt – waarmee hij een brug slaat tussen de erotisch
geladen rêverieën destijds van de jongere Marcel in Combray (zie de afleveringen 15 en 18) en de amoureuze strapatsen van
de al wat oudere Marcel tussen de jeunes
filles en fleur van Balbec.
De vorige afleveringen van
deze Proust-lectuur zijn hier te lezen: Rechercheur.