wolkenfragmenten
uit John Williams, Stoner
619
Het was onbewolkt, de halfvolle maan scheen
over een dun laagje sneeuw dat die middag was gevallen. (60)
620
Hij voelde dat hij naar buiten werd getrokken door het
wit, dat zich uitstrekte zo ver hij kon zien, en dat deel uitmaakte van het
donker van waaruit het oplichtte, van de heldere en wolkeloze hemel
zonder hoogte of diepte. (203)
621
De machtige dennen, groenigzwart afgetekend in de
sneeuw, verhieven zich majestueus richting de bleekblauwe wolkeloze
hemel. (230)
622
De kornoeljebomen langs het voetpad en in de
voortuinen stonden in volle bloei, en voor zijn ogen trilden ze als zachte wolken,
doorschijnend en teer. (240)
623
Het was aan het eind van de middag, en de zon, die net
achter de horizon verdween, wierp een rode gloed op de onderkant van een lange
rafelige wolk die in het westen boven de boomtoppen en de huizen hing.
(302)
624
Ze gaf geen antwoord, en hij draaide zich weer
richting het open raam en zag de hemel donkerder worden, tot er niet meer dan
een vage paarsachtige streep op de wolk in de verte over was. (302)
625
Zijn gehoor leek buiten zijn lichaam te treden en als
een wolk boven hem te zweven, vanwaar het elk subtiel geluidje aan hem
doorgaf. (308)
626
Toen zag hij de hemel buiten, het diepe blauwzwart van
de ruimte, en het vage schijnsel van de door een wolk heen schijnende
maan. (309)