I:393-413
Marcel is ook te ziek om naar de schouwburg te mogen. Er zit
hoogstens een wandeling in naar de Champs-Elysées, aan de hand van Françoise.
Mocht Bergotte nu eens die laan hebben beschreven in een van zijn boeken, dan
zou Marcel de vooraf ingebeelde werkelijkheid kunnen toetsen aan de echte
werkelijkheid, en dan zou een wandeling naar de Champs-Elysées nog interessant
zijn. Maar niet dus. De Champs-Elysées blijken saai! Tot hij een tennissend
meisje de naam ‘Gilberte’ hoort roepen naar haar vriendin – wat op slag bij
Marcel een hele vervlogen en onbereikbare wereld van herinneringen aan en
verlangens naar Mlle Swann oproept. Vanaf nu blijft Marcel telkens in de buurt
van die meisjes dralen – totdat hij mag meespelen. Gilberte is er evenwel niet
altijd bij. Bijvoorbeeld wanneer het weer niet goed genoeg is, wat Marcel elke
ochtend bij het raam de meteorologische situatie doet inschatten. In het spel van de schaduwen van het
smeedwerk op de steen van de vensterbank onderkent hij de promesse du bonheur immédiat que la journée refuse ou accomplira, et
par là du bonheur immédiat par excellence, le bonheur de l’amour
(397:11-13).
In het park is er, ook ’s winters, altijd een oude,
aristocratische dame die Marcel doet vermoeden dat hij, indien hij haar zou
kennen, via haar beter toegang tot Gilberte zou krijgen. De oude dame leest de Débats, een conservatieve krant. Wel een
vreemde situatie, gezien de barre weersomstandigheden: Françoise en Marcel gaan
kijken naar de dichtgevroren Seine, en de sneeuw doet de oude dame denken à de l’hermine (398:40). Wanneer
Marcel het niet meer verwacht, komt
Gilberte dan toch nog aangestoven – of beter: aangegleden. Zo wordt een dag,
waarvan Marcel al dacht dat hij op een mislukking was uitgedraaid, alsnog gered
– en het is alsof deze plotse ommekeer, te midden van ‘de ijzigheid, de
verlatenheid en de neergang van de omringende dingen’, de intimiteit van hun
vriendschap nog versterkt. Wat dan
weer Marcels vertrouwen verstevigt: je
prenais plus de confiance en la vitalité et en l’avenir de notre amitié
(399:14-15). Keerzijde van de medaille is dat Marcels verlangen naar
deze ontmoetingen zo hevig is, dat hij er niet van kan genieten als ze dan toch
plaatsvinden: ces moments où j’étais
auprès d’elle (…) n’étaient nullement
des moment heureux (400:1-5). Hij is dus niet gelukkig als hij bij haar is,
en al evenmin als hij niet bij haar is want dan verhindert zijn smachten dat
hij iemand anders graag kan zien: on
n’aime plus personne quand on aime (399:43-400:1). En bovendien verlangt
hij zo hard naar een beleving van deze liefde, terwijl deze niet is
uitgesproken, dat hij begint te twijfelen aan de echtheid en oprechtheid van
zijn gevoelens. Deze onzekerheid wordt nog versterkt door de gewaarwording dat
de ervaring van de reële Gilberte niet strookt met de herinnering aan de
gedroomde Gilberte. Deze beide instantiaties van Gilberte krijgen een aparte
individualiteit, ja hun onderlinge verschillen zijn zo groot dat ze wel twee
individuen lijken die elk tot een aparte soort behoren! Marcel slaagt er niet
in beide instantiaties van Gilberte te doen samenvallen en al evenmin weet hij vorderingen
te maken met zijn wens om nader tot haar te komen; hij keert telkens
onverrichterzake huiswaarts en moet zijn voornemen de lui dire les paroles qui pouvaient faire faire à notre amour les
progrès décisifs (402:18-20) uitstellen tot de volgende namiddag, wanneer
hij – misschien – zijn eerstvolgende kans zal krijgen om haar te ontmoeten.
Gelukkig is het zo dat vooraleer Marcel zich laat
terneerslaan door deze ontnuchterende vaststellingen, hij zich meestal verliest
in het concrete spel of in oppervlakkige opmerkingen of in een vluchtige
bekoring (knikkers in een kraam).
Toch worden er vorderingen gemaakt. Bijvoorbeeld door middel
van een boekje van Bergotte over Racine, dat Marcel haar door middel van een
telegram had gevraagd voor hem mee te brengen. En op een dag stelt zij hem voor
elkaar te tutoyeren.
Jammer genoeg, beseft Marcel nu, was het zo dat hij moest
vaststellen: au moment même, je ne
pouvais apprécier la valeur de ces plaisirs nouveaux (404:13-14). Marcel
maakt zichzelf tot slachtoffer van zijn eigen overdreven geprakkezeer: zolang
de liefde niet is uitgesproken, wordt het mogelijke genot van ‘de kleine
gunsten’ (boek, tutoyeren…) ondergeschikt gemaakt aan het vooruitzicht van de
nog moeizame, lange weg naar le bonheur
que je n’avais pas encore rencontré (404:31).
Het geluk is in elk geval niet volkomen want soms doet
Gilberte alsof het haar helemaal geen plezier doet Marcel te zien. Dat zijn de
gelegenheden waarbij Marcel een glimp
opvangt van le mystère de sa vie inconnue
(406:29-30). Die vervreemding – de ontoegankelijkheid van Gilbertes bestaan –
wordt voor Marcel het duidelijkst wanneer hij ziet hoe zij wordt opgehaald door
haar vader, M. Swann, die Marcel goed kent van diens bezoekjes aan zijn grootouders
in Combray – zonder dat Swann evenwel bij die gelegenheden Marcels speciale
belangstelling had weten op te wekken. Nu echter, door de amoureuze bezetting van Gilberte (comme rien n’avait plus pour moi de prix que dans la mesure où mon
amour pouvait en profiter (407:40-42)), ervaart Swann un inconnu inaccessible, un charme douloureux (407:4-5). In Marcels beleving is Swann, de vader van
Gilberte, een andere dan Swann, de vriend van zijn grootouders – maar Marcel
beseft toch pijnlijk duidelijk dat er wel degelijk een verband tussen die twee
moet bestaan, zeker ook in de herinnering van Swann zelf, waardoor hij, Marcel,
nu als liefdeskandidaat van Gilberte, in de ogen van Swann (de vader) besmeurd
wordt door de identificatie met het kind dat zich indertijd in de ogen van
Swann (de huisvriend) belachelijk maakte door van zijn moeder te eisen dat ze
hem nog een nachtkus zou komen geven – waardoor hij, de jongere Marcel, het
gezellig samenzijn van zijn ouders met de grootouders en de huisvriend Swann
verstoorde.
Zonder te beseffen wat ze aanricht, laat Gilberte Marcel
weten dat ze de eerstvolgende dagen, en tot na Nieuwjaar, niet naar de
Champs-Elysées zal komen. Dat komt hard aan bij Marcel, maar zijn liefde
vermindert er niet door. Elke avond opnieuw hoopt hij een brief van Gilberte te
ontvangen. Hij verzint hoe die brief er zou kunnen uitzien – maar wanneer hij
beseft dat de brief die hij mogelijk zou kunnen ontvangen onmogelijk dezelfde
kan zijn als deze die hij verzon, en dat dit zelfs niet wenselijk zou zijn
aangezien dat afbreuk zou doen aan de echtheid van haar liefde, begint hij het
door Gilberte aan hem overhandigde boek van Bergotte over Racine te lezen.
Marcel beseft dat hij van Bergotte houdt à
cause de Gilberte (410:29). Met precies hetzelfde gevoel bezet hij de
envelop waarin zij het boek heeft verpakt en de knikker die hij van haar heeft
gekregen. Maar hij beseft dat zowel de knikker als de tekst van Bergotte ouder
zijn dan zijn liefde, dat ze niet anders zouden zijn geweest dan ze nu zijn
wanneer Gilberte niet van hem zou houden, dat ze dus onafhankelijk bestaan van
die liefde (ondanks de belangstelling waarmee hij ze, door die liefde, bezet)
en dat, bijgevolg, rien (…) m’autorisait à lire en eux un message de
bonheur (411:6). Dit soort kleine ontnuchteringen zijn als de losliggende
draden waarmee dans l’ombre de moi-même
une ouvrière inconnue (411:9-10) een patroon weeft dat niet overeenstemt
met de wens maar met de werkelijkheid. En die is bitter: Gilberte houdt helemaal
niet van Marcel, ja, zij heeft zelfs helemaal geen belangstelling, laat staan
bijzondere belangstelling, voor hem. Eindelijk ziet Marcel onder ogen que
le sentiment de Gilberte pour moi, trop ancien déjà pour pouvoir changer,
c’était l’indifférence (412:32-34). Op basis van dit inzicht vraagt
Marcel aan Gilberte de vriendschap die hen bindt te herdefiniëren: de jeter les bases d’une nouvelle amitié
(413:1).