Ik hervat mijn lectuur van Prousts A la Recherche du temps perdu. Het volledige verslag tot nu toe is hier te vinden.
I:383-393
Parmi les chambres dont j’évoquais le plus souvent l’image dans mes nuits d’insomnie, aucune ne ressemblait moins aux chambres de Combray (…) que celle du Grand-Hôtel de la Plage, à Balbec (383:15-129). Geen kamer zo verschillend van die in het grootouderlijk huis in Combray dan de hotelkamer in Balbec, aan de Normandische kust. Maar net zomin gelijkt het in slapeloze nachten voor het geestesoog gehaalde Balbec op het wérkelijke Balbec. Groot is derhalve het verlangen om naar Balbec te reizen, waar krachten uit een ver verleden zich mengen met straffe stormen (waarvoor Françoise Marcel waarschuwt terwijl ze over de Champs-Elysées wandelen: ze verbiedt hem dicht tegen de gevelrij aan te lopen opdat er geen afgewaaide dakpannen op zijn hoofd zouden vallen; meteen is een verwijzing aangebracht naar de Champs-Elysées, die verderop in dit Plaatsnamen: de naam, een apart onderdeel van de Recherche, een rol zullen spelen). Stormen lijken Marcel overigens, méér dan artefacten, ook deze die schoonheid bedoelen op te wekken, toegang te verschaffen tot de ware schoonheid, les beautés des paysages ou du grand art (384:7). In de schoonheid zoekt Marcel ce que je croyais plus vrai que moi-même (384:8-9), iets van de natuur lós van de mens: la grâce de la nature telle qu’elle se manifeste livrée à elle-même (384:11-12). Het spreekt dan ook vanzelf dat in het ervaren van een dergelijke schoonheid van sporen van menselijke tussenkomst geen sprake kan zijn: de Bretonse stormen moeten inbeuken op een authentieke rotskust, niet op une digue récemment créée par une municipalité (384:19-20).
Marcel beeldt zich tijdens zijn slapeloze nachten in Combray
hoe in dat voorwereldlijke kustlandschap achtereenvolgens de Romaanse en de
gotische kunst vorm kregen – en door de vermenging van dat voorwereldlijke,
onmenselijke, met de middeleeuwse mensenaanwezigheid, vat hij het verlangen op
om niet alleen de Balbecse stormen te ondergaan maar ook de uitingen van bouwkunst,
zoals die te aanschouwen zijn in de kerk van Balbec, volgens Swann peut-être le plus curieux échantillon du
gothique normand (385:1-2). En Marcel droomt weg bij zijn
spoorwegmaatschappijfolder, bij de namen van de plekken die de trein aandoet op
weg naar Balbec.
Maar Marcels ouders plannen een reis naar Noord-Italië. En
bij de toponiemen van dáár horen ándere droombeelden. Marcel wordt van het ene
verlangen – Balbec en storm – naar het andere geslingerd – Fra Angelico,
Firenze en frisse lente. Hij koppelt de verlangens aan de namen, zodat hij
voortaan niet enkel bij storm aan Balbec kan denken; de naam Balbec volstaat,
ook midden in de zomer, om in hem het beeld van een storm te ontketenen. En net
zo kan hij midden in de winter, wanneer van een reis naar Noord-Italië geen
sprake kan zijn, bij de naam Firenze wegdromen bij Noord-Italiaanse beelden…
Doordat de eigennamen zo individueel zijn, riskeren ze zich
van de werkelijkheid te onttrekken, waardoor je je een onrealistisch beeld van
die stad (of persoon) vormt en een confrontatie ermee in de werkelijkheid je
alleen maar kan ontgoochelen. Dit in tegenstelling tot woorden, die een
bepaalde klasse van dingen aanduiden, choses
conçues comme pareilles à toutes celles de même sorte (387:41-42): daar
steekt het zo nauw niet, de betekenis is min of meer abstract. Een eigennaam
dekt altijd een concrete, unieke inhoud.
Namen zijn bovendien kort en je kunt er maar weinig
herinneringen of beelden in kwijt, alles bij elkaar niet meer dan een paar
summiere indrukken. De naam ‘Balbec’
bevat voor Marcel niet veel meer dan: des
vagues soulevées autour d’une église de style persan (389:31). Proust
bedenkt meteen: Peut-être même la
simplification de ces images fut-elle une des causes de l’empire qu’elles
prirent sur moi. (389:32-33) Samengeperst in de naam, laten de
gecomprimeerde beelden zich gemakkelijker bevatten en kunnen ze ook beter een
indruk maken.
Wanneer Marcels vader beslist om naar Florence en Venetië te
reizen, begint Marcel in die namen een hele droomwereld te projecteren, gevoed
door voorstellingen en lectuur van reisgidsen. Hij zet in die mate zijn
verbeelding aan het werk, dat het moeilijk wordt zich te realiseren dat die
plaatsen ook echt op een aanzienlijke afstand van de plek waar hij ze zich
voorstelt bestaan, à une certaine
distance de Paris qu’il fallait absolument franchir si l’on voulait les voir, à
une certaine place déterminée de la terre, et à aucune autre (392:17-19).
De concrete plannen van zijn vader om naar Venetië te reizen en Marcel mee te
nemen, vervullen Marcel met dermate extatisch-verlangende droombeelden, die
zozeer verwijzen naar de onontkoombare échtheid (in ruimte én tijd; de steden
Venetië en Florence zullen op die en die onherhaalbare dag worden bezocht), dat
hij er ziek van wordt en niet mee kan reizen.