vrijdag 26 april 2013

geen verloren tijd 51


I:421-427

Wanneer Marcel nu – en de vraag is wanneer dit ‘nu’ is, cette année (421:43)? – een wandeling maakt in het Bois de Boulogne, openbaart zich de complexe structuur van dat bos weer aan hem. Hij kon er niet aan weerstaan om die wandeling te maken, gelokt als hij is door het zonlicht dat op de herfstkleuren van ce mois de novembre (422:2) speelt: november, ce mois de mai des feuilles (442:38), ’t is t zeggen de maand waarin de bladeren bloeien. Dit bos, met zijn hele – op deze bladzijden zeer omstandig beschreven – kleurenpracht, doet Proust terugverlangen naar een aan vrouwelijkheid, of aan de herinnering van vrouwelijk schoon, verbonden idée de perfection (424:40). Maar – Helas! (425:8) – de koetsen waren vervangen door automobielen: il n’y avait plus que des automobiles (425:9)! En de dames dragen niet meer dezelfde kleren als indertijd Mme Swann… En – horreur! – de mannen dragen geen hoge zijden meer, ze dragen zelfs geen hoeden meer, stel je voor! Ils sortaient nu-tête. (425:24) Het schouwspel dat het Bois de Boulogne nu te bieden heeft, is wanordelijk, beroofd van de beauté que mes yeux eussent pu essayer comme autrefois de composer (425:28-29). (De zin is belangrijk: schoonheid is in the eyes of the beholder, niet in de dingen zelf!) Voortaan moet Marcel het doen met un attachement fétichiste (425:35) aan de dingen van weleer, die hij ooit op eigen kracht heeft weten te bezielen. Nu zijn de Goden dood (het staat er nogal enigmatisch, apodictisch en lapidair): wij zijn het goddelijke vermogen om de dingen te bezielen kwijt.

Quelle horreur! (425:39), zucht Marcel, en hij realiseert zich dat hij misschien te oud is geworden. Hoe zich te troosten aujourd’hui qu’il ny a plus d’élégance (426:5-6)? Ma consolation, c’est de penser aux femmes que j’ai connues (426:5). Een hele wereld is verloren gegaan. Niet alleen die van de kleren en de calèches, maar ook de woningen waar de cocottes ontvangen: die hebben niet meer die atmosfeer van vroeger, neen, il n’y avait plus que des appartements Louis XVI tout blancs, émaillés d’hortensias bleus (426:43-427:2). De tijd van Mme Swann in haar volle glorie is voorbij; ’t is nu niet meer dan une année lointaine, (…) un millésime vers lequel il ne m’était pas permis de remonter (427:7-8). Het verlangen om daarnaar terug te keren is al even onvervulbaar als het genot dat de kleine Marcel destijds had nagejaagd. Marcel – de ouder geworden, en van zijn goddelijke vermogens om schoonheid in de dingen te leggen beroofde Marcel! – beseft nu dat het paradoxaal is de chercher dans la réalité (het huidige Bois de Boulogne) les tableaux de la mémoire, auxquels manquerait toujours le charme qui leur vient de la mémoire même (427:31-34). Datgene wat het verleden zo aanlokkelijk maakt, heeft alles te maken met de herinnering en situeert zich dus in het… heden! Wat toch wel een troostende vaststelling is. De conclusie is simpel en evident: La réalité que j’avais connue n’existait plus. (427:34-35) Elke nostalgie is dus vruchteloos en onvruchtbaar. Maar de herinnering maakt veel goed, meerbepaald: het speciale plezier dat de herinnering kan verschaffen.
 
 
 
Hier eindigt mijn lectuur van De kant van Swann, het eerste boek van Op zoek naar de verloren tijd van Marcel Proust. De volledige lectuur is hier terug te vinden: rechercheur.