zaterdag 27 april 2013

mijn woordenboek 358


ARBITRAIR

Een vreemde speling van het vocabulaire: van een arbitrage verwacht je nu net niet dat zij arbitrair is. Toch gebeurt het wel eens dat het liberum arbitrium van de arbiter tekortschiet.

Aan het ‘arbitraire’ kleeft – toch zeker voor wie graag de controle bewaart – een negatieve connotatie: het adjectief wordt gebezigd bij willekeurige voorvallen, bij gebeurtenissen die ons met noodlottigheid treffen. (Het lot kan ons ook gunstig gezind zijn, als het dat wil, maar dat wil het maar al te vaak niet. Het lot is graag een noodlot, blijkbaar.)

Arbitrariteit is een eigenschap die kan worden toegeschreven aan het Lot – of aan God, wat in vele gevallen hetzelfde is. De bliksem die ons huis vernielt, en niet dat van de buren. De verdwaalde kogel die de hulpvaardige soldaat doodt die net zijn gewonde kameraad in veiligheid wilde brengen en niet de sluipschutter voor wie hij was bestemd. De door de middenberm gekatapulteerde bestelwagen die frontaal het busje treft met zes van een bedevaart terugkerende nonnen.

Het Lot, of God, is wreed – maar wij aanvaarden Hun arbitrariteit. Wij kunnen immers niet anders. Anders is het als de mens voor Lot of God speelt. De kampbeul trancheert met vertoon van macht en cynische zelfgenoegzaamheid de pas aangekomenen tussen links en rechts, tussen leven en dood. Dit is onaanvaardbaar. Dit komt de mens niet toe.

Al wie van voetbal houdt, en ik reken mijzelf daar ook bij, weet dat van een arbiter geen arbitraire ingrepen mogen geduld worden: hij is geen robot. Maar precies door zijn menselijkheid blijft het mogelijk dat hij dwaalt – de uitdrukking scheidsrechterlijke dwaling is zelfs staand. Refs zijn maar refs voorzover ze ook slecht kunnen fluiten. Dan fluiten wij hen uit, of terug, maar toch: we moeten aanvaarden dat het mogelijk is. En het is, geef toe, een van de elementen die het spelletje boeiend maken: de onvoorspelbaarheid van de mate waarin de scheidsrechter zal dwalen – wat samenhangt met zijn onvermogen om echt helemaal onarbitrair te zijn.

Behalve onschuldige kinderhanden kunnen enkel robotten arbitrair zijn. Machines die lottoballen uitselecteren. Machines van het Lot. God, die niet menselijk is.

De arbitrariteit waarmee God een kind kanker laat hebben. Of een miljonair de lotto laat winnen.

Veel van onze creativiteit – die vaak uit verontwaardiging wordt geboren – heeft met deze arbitrariteit te maken. Wij proberen er verklaringen, vergoelijkingen voor te vinden. Stel: elke ingreep van het Lot zou rechtvaardig zijn, wij zouden snel geen voer voor gesprek meer hebben. Precies omdat het onrecht ons, en anderen, voortdurend wordt aangedaan (omdat wij ons lot niet in eigen handen hebben, omdat het überhaupt niet in iemands handen is), moeten wij aan het werk. Zonder arbitrair wereldbestel, zonder wrede God, geen filosofie, geen literatuur, geen godsdiensten, geen kunst. En ook geen voetbalverslaggeving.