dinsdag 5 augustus 2008
52 * 26,71 * 1565
P. trommelt mij op voor een rit naar het meest nabije gebergte: de lichte, ietwat wulpse verhevenheden in de buurt van Aartrijke, Ichtegem en Eernegem. De helling van Ichtegem, de Lookhuisstraat op en dan weer de Keibergstraat af, is beslist pittig te noemen want hij wordt nog eens op smaak gebracht door een kasseistrook van anderhalve kilometer die, op z’n zachtst gezegd (al is die uitdrukking hier niet écht op zijn plaats), er niet al te best bijligt. We brengen het grootste gedeelte van de rit – langs het geniebruggetje over de autostrade (een carnetje met fotogenieke plaatsen), de dorpskern van Snellegem (het lastige portretteren van iemand die snel naar een volgende vergadering moet) en de Aartrijkse uiterwaarden (L. die maar een fractie van de mogelijkheden van zijn D300 gebruikt) – gezellig (over fotografie) keuvelend door, hetgeen de tijd en de kilometers aanzienlijk bekort. Er ontspint zich een soort van verbale humor die ik wel vermag te pruimen. Ondertussen hebben we het ook even over de datering in de betonstroken van het amechtige fietspad waarop we rijden: een blijk van historische zin die de wegenbouwers helaas enkele decennia geleden hebben opgegeven. De rotstrook die wij op dat moment te verduren krijgen, stamt van mei ’68. Op de terugweg, door het bos van Varsenare, worden we bijgebeend door een krasse zestiger die ons, ‘te zien aan ons achterste’ (sic), nog ‘jong’ vindt. Reden genoeg om die man uit het wiel te rijden, maar ik moet lossen bij mijn eigen tempoversnelling en dan gaat die kerel maar ineens vijf kilometer per uur sneller rijden. Enfin, we zijn hem al bij al toch kwijtgeraakt – dat soort vrijpostigheid moeten wij niet: zó jong zijn we nu ook weer niet meer. Aan mijn lijf geen polonaise.