zondag 31 augustus 2008

J.M.H. Berckmans overleden

Vandaag overleed de schrijver J.M.H. Berckmans. Hij werd 54. Dertien jaar geleden interviewde ik hem. Het hier weergegeven interview verscheen in De Standaard van 13 april 1995.

‘Ik ben niet bang voor mijn literaire toekomst’
J.M.H. Berckmans over zijn nieuwe verhalenbundel Taxi naar de Boerhaavestraat

Elk jaar levert hij zijn boek af. J.M.H. Berckmans blijft verhalen spuien als een lek in de waterleiding: krachtig en zonder uitgeput te geraken. Als ik aankom in de Brederodestraat, waar Berckmans ‘tussen de bruine ratten’ woont (zoals hij het in zijn nieuwe boek schrijft), wuift de auteur net zijn uitgever uit. Die was Taxi naar de Boerhaavestraat komen tonen, de nieuwe verhalenbundel van J.M.H. Berckmans die deze week in de boekhandel komt. De auteur neemt me mee naar één hoog: een appartement met kleine kamers en lage plafonds. Het is er kil en grauw. Niet bepaald ordelijk ook. Op de tafel bij het raam staat een tekstverwerker. Tegen de muur een rek met boeken. En overal: paperassen en asbakken.

Taxi naar de Boerhaavestraat is een typisch Berckmans-boek. In de gekende stijl: spetterend, meedogenloos, wreed. Een tekst van Berckmans is vuurwerk. Zonder pardon slingert hij hem in je gezicht. Wat je ermee aanvangt? Zoek het zelf maar uit. Moraalridders kunnen er geen weg mee, maar de literaire kwaliteit ervan valt moeilijk te negeren. Hoogstens kan je zeggen dat de auteur zich opsluit in een monomaan universum, waarin het moeilijk wordt zichzelf niet te herhalen. Hij heeft het over het onvermogen te communiceren, de futiliteit van zoiets als geluk, het krankzinnige ritme van deze ‘roemloze’ tijd.

Vensters op een andere wereld dan die van hemzelf ontbreken geheel. Zo interesseert de politieke toestand hem geen zier. ‘Ik ga zelfs niet stemmen, heb ik nog nooit gedaan,’ zegt hij. Berckmans houdt zich bezig met wat volgens hem de condition humaine is, niet met een toevallige maatschappelijke constellatie. De dag van vandaag gaat aan Berckmans voorbij.

U doet echt geen moeite om op de hoogte te blijven?
‘Het is twee jaar geleden dat ik nog een boek heb gelezen. Ik kan niet lezen en schrijven tegelijk. Onmogelijk. Ik moet het allemaal niet weten. Tot vorig jaar ging ik drie, vier keer per week naar de bioscoop. Dat doe ik niet meer. Ik kan het niet meer betalen. Goede films zie ik wel op de tv. En ik kijk naar Ziggurat. Maar niet naar het nieuws. Ik lees zelfs geen krant. Mijn moeder zegt, Jean-Marie, zegt ze, hoe kunt ge nu de ganse dag niks doen, lees dan toch eens een gazet, lees een boek, of lees de Humo! Maar ik doe dat niet. (opgewonden) Ik moet niet weten wat er in de gazet staat. Ik moet niet weten wat erin de Humo staat. Ik moet niet weten wat er in de wereld gebeurt! (wordt nu heftig, gesticuleert) Het interesséért me niet!’

In zijn verhaal ‘Het einde van de eeuw’ laat hij enkele terroristen – ‘partizanen’, verbetert Berckmans mij – in een cel wachten op hun terechtstelling. Het enige verhaal overigens in zijn nieuwe bundel, waar hij het strikt autobiografische achter zich laat.

Heb ik het juist voor, als ik lees dat de verlosser waar de gevangenen op zitten te wachten, uiteindelijk altijd een verrader blijkt te zijn?
‘Natuurlijk.’

U wijst dus elke politiek, elke ideologie af?
‘Natuurlijk.’

Maar dat kan u toch niet volhouden? Er zijn toch altijd zaken waar men voor of tegen is. Voor of tegen het subsidiëren van kunstenaars bijvoorbeeld. U hebt, zeker als schrijver, toch altijd een politieke overtuiging?
(vlak) ‘Het interesseert me niet, absoluut niet. Niets van dat alles interesseert me. Ik ben door de wereld gedegouteerd, én door de maatschappij, én door de mensen.’

U kan toch maar ‘gedegouteerd’ zijn vanuit een bepaalde overtuiging, een droom die u in uw achterhoofd houdt?
‘Ik heb geen droom meer in mijn achterhoofd. Ik heb heel lang een droom in mijn achterhoofd en zelfs in mijn voorhoofd gehad, maar ik ben daar flink van teruggekomen. Ik ben geen twintigjarige Amadees meer.’ (Amada was een extreem linkse partij, die zich in 1979 omvormde tot de Partij van de Arbeid, pc.)

In het verhaal ‘Het einde van de eeuw’ heeft een van de beulen, Goossens, de neiging om te zeggen: daar doe ik niet meer aan mee. Die man heeft dus een geweten. U sluit blijkbaar niet uit, dat iemand een geweten heeft? En dus principes, waarnaar dat geweten zich richt?
‘Neen, dat sluit ik niet uit. Sommige van mijn personages leven in de hoop, al weten ze niet waarop. (reciteert, nadrukkelijk articulerend) “Ze leven al in de gloria, al weten ze niet in de hoop op wat, op welke crematoria.” Zo formuleer ik dat. Da’s toch ook sterk, als beeld?’

U neemt niet alleen afstand van de hoop, maar ook van de wanhoop. U laat alles achter, u wordt bijna onverschillig.
‘Ik schrijf het ergens expliciet: ik ben de definitieve, de zwartste, de allerdiepste, de allerlaatste wanhoop nu definitief voorbij en schrijf alleen nog datgene wat ik denk dat ik schrijven moet. Voilà.’

Maar wat als uw eigen belang op het spel staat?
‘Ja, ik heb natuurlijk bepaalde opvattingen. Ik krijg 24.000 frank dopgeld. Daar kan ik geen eten van kopen, geen schoenen, geen broek noch trui. En van de 847 exemplaren die ik van mijn vorige boek heb verkocht, kan ik ook niet leven. Er zijn een miljoen armen in België. Heb je vanmorgen ook de cijfers gehoord? Elke dag sterven massa’s kinderen aan de belachelijkste ziekten. Een snotvalling kan genoeg zijn. Elke dag, mas-sa’s kin-de-ren! (vanuit de keuken, waar hij een glas water is gaan halen) Bah! Wat je zegt, ondersteuning van de kunstenaar. Oké, ik beschouw mijzelf als een behoorlijk getalenteerde kunstenaar. Waarom moet ik 24.000 frank per maand verdienen? Straks gooien ze mij er misschien af. Wel, dat doen ze maar. (zelfverzekerd, op treiterende toon) Dan ga ik naar het OCMW en dan krijgt ik nog 19.000 frank.’

U schrijft: ‘Ze redeneerde niet slecht, toch niet voor een hoer, al weet ik niet of jullie zich een optimistische extreem linkse hoer kunnen voorstellen.’
‘Ik vind dat een mooi beeld. Ik druk daar geen overtuiging mee uit. Kijk, ik heb altijd heel veel sympathie gehad voor extreem links. Als ik dan toch mijzelf maatschappelijk zou moeten situeren, zou ik zeggen: links van extreem links. Ik heb zeer veel sympathie voor het personage Anna Blumenthal, een van de gevangenen in dat verhaal “Het einde van de wereld”. Zij is míjn Ulrike Meinhof.’

Het klinkt als een cliché maar het is niet anders: Berckmans orakelt met dezelfde cadans als waarmee hij schrijft. Hij steekt ondertussen de ene sigaret na de andere op.

Hardnekkige critici herhalen dat Berckmans zichzelf herhaalt. Ik confronteer hem ermee, want vind zijn thematiek ook erg beperkt. Per slot van rekening beschrijft hij voortdurend zijn ervaring van negativiteit en onvermogen. Is Berckmans’ koker onuitputtelijk?
‘Dat is geen probleem. Ik verzin op tijd wel iets, hé. Gij gaat mij toch niet vertellen dat ik geen inspiratie kan blijven opdoen. Allez jong, inspiratie, wat is dát? Over mijn inspiratie hoeft u zich echt geen zorgen te maken, en mijn lezerspubliek ook niet. Dat gaat maar door en door en door en door. Het ene boek komt na het andere. Voor die ene, steeds weer dezelfde thematiek bestaan er tienduizend invalshoeken. Dat zijn tienduizend verhalen. Inspiratie, dat is het probleem niet. Techniek is het probleem. Chauffage kapot, gasvuur kapot: dat zijn problemen, allemaal. Inspiratie? Neen, elk verhaal is toch altijd nieuw, is toch altijd anders? Ik heb nog nooit twee keer hetzelfde verhaal geschreven.’

En het blijft maar komen.
‘Het blijft maar komen.’

Maar u bent wel van plan meer fictioneler werk te schrijven, losser van het autobiografische.
‘Ja, ook in de vorm van gedichten. Daar ben ik hard mee bezig. Ik heb al vaker poëzie geschreven. Ik schrijf ook songteksten voor de rock ’n rollband waar ik al anderhalf jaar als zanger deel van uitmaak: Cirkus Bulderdrang. Dat is ook literatuur, hoor! Mijn teksten zijn trouwens op zichzelf muziek – ’t is eigenlijk allemaal hetzelfde. We hebben twee maanden in de Zwarte Komedie gespeeld, elke week drie avonden. We brengen cabaret, theater, rock ’n roll, illusionisme, gebedsgenezing – alles wat je maar wil. Het is één grote show. En we treden elke week op voor driehonderd man. Het begint heel goed te lopen. We hebben onze eerste maxisingle opgenomen. Ik doe dat veel liever dan schrijven.’

Nóg liever dan schrijven?
Bwa, schrijven doe ik niet graag. Ik sta veel liever op een podium liedjes te zingen dan dat ik in het holst van de nacht moet zitten zoeken naar hoe het moet.’

Jean-Marie Berckmans staat op, deelt mee: ‘Ik kan u niets aanbieden, mijn gasvuur is kapot, ik heb alleen water’, en gaat in de keuken twee glazen water halen.

‘Verzwalpt in de meanders van een roemloze tijd’, schrijft u. Waarom is onze tijd roemloos?
(luid, gesticulerend) ‘De tram! Daar! (wijst naar de Brederodestraat, buiten, waar er net een passeert) Ik word gek van dat lawaai, daarom ook wil ik hier weg. De tijd waarin we leven is toch hallucinant? De wereld stevent regelrecht af op een totale verpaupering. Er zal een elite overblijven, die de hele hightech van bovenuit dirigeert. Wie moet er binnen honderd jaar nog gaan werken? Alles gebeurt tegen dan automatisch. Een cliché misschien, maar zo is dat nu eenmaal. De massa paupers wordt almaar groter. Kijk hier maar eens in de buurt. Klein Konstantinopel, zoals ik het in mijn nieuwe boek noem (dat pas volgend jaar uitkomt, pc). De Grauwzone, zoals ik het bezing met Bulderdrang. Het Reservaat. Het Getto. Daar komen we in: in getto’s, reservaten, grauwzones!’
(verandert van register) ‘Nu is ’t werkelijk zeer goed. De titel van mijn nieuwe boek is Bericht uit Klein Konstantinopel. Ik schilder niet expliciet mijn omgeving. Alles speelt zich nu af, zeker in het begin van de bundel, in de Grauwzone – een mythisch oord –, in het Reservaat, en op het einde van de bundel in het Getto.’

Wie of wat zijn ‘de bruine ratten’ in de Brederodestraat, waar u het in Taxi naar de Boerhaavestraat, in het verhaal ‘Groepsfoto met Camilla Wouters’ over heeft?
‘De Turken.’

Jean-Marie Berckmans staat op, gaat alweer een glas water halen in de keuken. En komt terug.
‘Alleen, ik vind het een zeer beangstigende, zeer deprimerende tijd. En ik heb daar toevallig het epitheton “roemloos” voor gebruikt, omdat ik dat poëtisch vind. Ik kies mijn epitheta omwille van hun poëtische kracht. Ik gebruik heel vaak beelden en woorden, gewoon omdat ik vind dat ze als beelden of woorden die samen achter elkaar staan een poëtische kracht hebben. Ik ben heel sterk in dichten. Ik ben geobsedeerd door de poëtische kracht van het beeld. Ik schrijf niet zomaar gewoon onnozel proza, hé?’

De tijd, dat zijn ook de mensen. Is J.M.H. Berckmans een misantroop?
‘Ik heb een heel grote minachting voor het grootste deel van de mensheid. Vooral omdat mensen zo ongelooflijk dom zijn. Ik heb er geen zaken mee, met de mensen. (stilte) Nee, ik heb er geen zaken mee. Het enige wat mij interesseert is boeken schrijven en rock ’n roll maken. Da’s het enige, en van iets anders wil ik niets weten. En ik ben goed in rock ’n roll. Dat zegt men mij toch, ik krijg daar veel complimenten over. Het zijn toch ook heel goede songs, heel sterke. Vaak zijn ze heel melodieus.’

Waarmee kan u die songs vergelijken? Waar situeert u zichzelf in de muziek van vandaag?
‘Ik maak mijn eigen muziek. Die is met niets vergelijkbaar.’

Geldt dat ook voor uw schrijverij?
‘Och, Jaap Goedegebuure noemde mij de Antwerpse Bukowski, Frank Hellemans noemt mij de Antwerpse Céline, Jos Borré noemt mij de Jeroen Bosch van de Vlaamse letteren. Ik vind dat allemaal flauwekul, hoor. Ik vind dat ik op mezelf sta. Er is niemand in Vlaanderen of in Nederland die schrijft wat ik schrijf. Of toch wel: Jan Arends, J.M.A. Biesheuvel, A. Moonen. Een van mijn verhalen, “Kleine Odyssee”, werd gepubliceerd in dat tijdschrift, Zoetermeer, en er kwam een grote bespreking van in Het Parool. Daarin stond dat alleen al door mij verhaal Zoetermeer het kopen meer dan waard was, want (citeert uit het hoofd) “J.M.H. Berckmans is Biesheuvel, Moonen en Pointl tegelijk”. Dat vond ik wel tof.’

In het verhaal ‘Mismaakte chronologie van het afgelopen gebeuren’ krijgt Malone dies van Samuel Beckett als enige boek in uw nieuwe bundel een expliciete vermelding. U noemt het ‘Het einde van de westerse literatuur. Zo niet het allereerste begin.’ Wat bedoelt u daarmee?
‘Dat is gewoon een boutade.’

Dat meent u niet.
Malone dies is de totale afbraak van alle menselijkheid. Dat boek heeft een enorme invloed op mij gehad. Ik ben alleen door Beckett en Arends beïnvloed.’

‘En dat Camilla de gorilla niet te hoog van de toren moet blazen. Die moet niks anders doen dan tappen en de dikke koe moet niks anders doen dan afdragen. Die moeten niks anders doen dan de patjes bedienen en wat is daar nu aan. Die moeten niet zagen, die moeten niet zeveren, en als het eenmaal zover is nog een schone erfenis van Mie Bees die ondertussen met haar laatste scheet de hele Lemméstraat de lucht in blaast. Alleen het huis van Elsschot staat nog overeind.’ Zo eindigt het verhaal ‘Een beetje voorbij het huis van Elsschot’.

Behalve voor Beckett dus ook een grote onderscheiding voor Elsschot?
‘Zeker en vast. Dat is een eerbetoon. Een mooi eerbetoon! Met weer zo’n sterk beeld. Het huis van Elsschot staat schuin tegenover dat van mijn ouders.’

U noemt nog andere reëel bestaande figuren met name. Frans Boenders, Jooris van Hulle, Marc Cels (‘Die beroemde fotograaf van De Standaard’), Juliette Binoche. En Boudewijn en Albert, wier namen u dan verandert in ‘Jef Klak’ en ‘Bettens’. Uit strategische overwegingen?
‘Nee, ik deed het om die hele troonopvolgingstoestand te ridiculiseren. Zoals ik in dat verhaal “Groepsfoto met Camilla Wouters” eigenlijk ook mijn hele familie ridiculiseer.’

Sommigen zullen niet zo gelukkig zijn met hun vermelding. Ik denk daarbij in de eerste plaats aan Kristien Hemmerechts, die u niet bepaald vriendelijk aanpakt. Nochtans hebt u ooit in een interview verklaard haar verhalen goed te vinden.
‘Dat is lang geleden.’

Uw eigen naam komt ook in uw bundel voor, maar soms vervormd.
‘Dat schept een zekere afstand.’

Wat niet belet dat u zich volledig blootgeeft.
‘Ik ken geen gêne. (gaat water halen) Dat zie je in “De wortel in de brievenbus”. Dat verhaal is in de ikvorm geschreven. “Kleine Odyssee van waar je vertrekt naar waar je vertrokken bent” ook. Wat ik soms wel doe als ik vind dat er afstand nodig is, is overschakelen naar de jijvorm. Heb je dat gemerkt?’

Hoe kan u nu vinden dat er afstand nodig is, als u alles al hebt prijsgegeven?
‘Het is ook stilistisch interessant.’

Bij een titel als ‘De wortel in de brievenbus’ moet een mens geen tekeningetje maken. In dat verhaal gaat de ikfiguur op zoek naar ‘die ene enkele metafoor’. Volgens hem bestaat die hierin, ‘dat niks nog in woorden te vatten is’. Maar de vrouwelijke tegenspeelster houdt er een andere mening op na; volgens haar gaat het om ‘de wortel in de brievenbus’. Ik maak J.M.H. Berckmans erop attent dat seksualiteit nochtans niet bepaald een grote rol speelt in zijn verhalen.
‘Dat interesseert me ook niet. Het enige wat me interesseert is boeken schrijven en rock ’n roll maken.’

De zoektocht naar die ene metafoor leidt niet naar de dood.
(afgemeten) ‘Nee, nee, nee.’

In Rock & Roll met Frieda Vindevogel schrijft u: ‘De dood is geen beeld maar een stijlfiguur.’ Wat bedoelt u daarmee?
‘Dat is iets wat mij te binnen schoot. Een kronkel in de hersens van het hoofdpersonage. Ik schrijf wel vaker dingen waarvan ik niet weet wat ze betekenen. Er loopt eigenlijk zo goed als geen normaal personage rond in dat boek.’

Wat is er te doen in de Boerhaavestraat?
‘Daar was een zothuis. Het grootste van Antwerpen.’