080731 – Eerste zinnen zijn al even belangrijk als een eerste indruk.
‘Vriend. Hoe vaak heb ik je al niet gezegd dat ik mij geheel wil inzetten voor de psychiatrisch gestoorde mens.’ [geen vraagteken maar een punt]; ‘Het is niet zo maar een dag.’; ‘Hij zou beter zijn als de mensen hem niet uitgelachen hadden op koninginnedag toen hij ziek was.’; ‘”Mijn man is nu een wild verscheurend dier,” zei mevrouw Overdiep in de groentewinkel tegen de vrouw die haar hielp en die bezig was drie kilo aardappels af te wegen.’ [drie kilo, geen twee of vier]; ‘Lena, waarom stink je zo?’; ‘De honoraria die een schrijver voor zijn verhalen, artikelen of gedichten vangt, zijn zoals iedereen weet altijd bijzonder hoog geweest.’ [lees ik het goed?, jawel!]; ‘Het was koud, het regende, het hagelde en het sneeuwde, toen een man de grote weg die recht naar de hoofdstad voert, afliep.’; ‘Jammer, maar ik ben helemaal door de mand gevallen.’; ‘Hij wist dat hij het heel dramatisch moest doen en dat het anders niet zou slagen.’ [en, niet want…]; ‘Hoe wisten ze eigenlijk dat hij vroeger krantepapier at als hij honger had?’; ‘Een klein moedervlekje dat vlak bij de liezen zat en dat soms door de zoom van het badpak werd bedekt, soms niet.’; ‘Een mens kan zo verschrikkelijk teleurgesteld worden in zijn verwachtingen.’ [vind ik niet zo’n goeie]; ‘Vandaag heeft Frederik opgebeld en voor de eerste maal moest ik wreed tegen hem zijn.’
Misschien heeft u de onverbiddelijke toon herkend: aan het woord is…
‘Vriend. Hoe vaak heb ik je al niet gezegd dat ik mij geheel wil inzetten voor de psychiatrisch gestoorde mens.’ [geen vraagteken maar een punt]; ‘Het is niet zo maar een dag.’; ‘Hij zou beter zijn als de mensen hem niet uitgelachen hadden op koninginnedag toen hij ziek was.’; ‘”Mijn man is nu een wild verscheurend dier,” zei mevrouw Overdiep in de groentewinkel tegen de vrouw die haar hielp en die bezig was drie kilo aardappels af te wegen.’ [drie kilo, geen twee of vier]; ‘Lena, waarom stink je zo?’; ‘De honoraria die een schrijver voor zijn verhalen, artikelen of gedichten vangt, zijn zoals iedereen weet altijd bijzonder hoog geweest.’ [lees ik het goed?, jawel!]; ‘Het was koud, het regende, het hagelde en het sneeuwde, toen een man de grote weg die recht naar de hoofdstad voert, afliep.’; ‘Jammer, maar ik ben helemaal door de mand gevallen.’; ‘Hij wist dat hij het heel dramatisch moest doen en dat het anders niet zou slagen.’ [en, niet want…]; ‘Hoe wisten ze eigenlijk dat hij vroeger krantepapier at als hij honger had?’; ‘Een klein moedervlekje dat vlak bij de liezen zat en dat soms door de zoom van het badpak werd bedekt, soms niet.’; ‘Een mens kan zo verschrikkelijk teleurgesteld worden in zijn verwachtingen.’ [vind ik niet zo’n goeie]; ‘Vandaag heeft Frederik opgebeld en voor de eerste maal moest ik wreed tegen hem zijn.’
Misschien heeft u de onverbiddelijke toon herkend: aan het woord is…