zaterdag 14 oktober 2006

Mijn eigen namen (38)

ANCIAUX
Het verpletterende gewicht waar de zoon zich onderuit moet zien te werken. De vreugde van de vader die ziet dat zijn kwaliteiten zich doorzetten. De zoete wraak van het overtreffen. De onvermijdelijke herkenning van de eigen gebreken. Dat alles is gewone koek in elke vader-zoonrelatie maar het komt op dramatische wijze voor het voetlicht als zowel vader als zoon beroemd zijn. Harry en Stefan Everts, Kees en Kasper Van Kooten, Eddy en Axel Merckx, Louis en Bruno Tobback, Karel en Kristien Hemmerechts, Albert en Filip van Saksen-Coburg, Jan en Joeri Mulder, Bob en David Davidse… In elk van die duo’s zijn er de evidente gelijkenissen – zeker niet alleen van fysieke aard. Maar er zijn ook de verschillen – en die zijn interessanter want ze voegen iets toe. Er zijn de uitstaande rekeningen die worden vereffend, de in het openbaar uitgevoerde vadermoorden, de pijnlijke conflicten van onbegrepenheid en eigengereidheid. De triomf van de nog verder uitgepuurde en beter voldragen kwaliteiten. De gapende wonden van openlijke verwijdering, gevolgd door de grote verzoening: de volwassen zoon die de gekrompen vader in de armen sluit. Met het gemediatiseerde vader-zoon-duo Vic en Bert Anciaux heb je iets heel grappigs, eigenlijk. Politiek lijkt de vader de wegbereider van de zoon, de zoon lijkt de vruchten van vaders inzet te hebben geplukt. (Ze houden zich in elk geval op het politieke spectrum in dezelfde regionen op; er is geen ambetante filosofische dissidentie of van-rechts-naar-links-geschipper bij de Anciaux.) Vader Vic is het voorbeeld van voldragen Vlaamsitude. Hij is de in een grond van redelijkheid geheide vertegenwoordiger van een ongetwijfeld in een of ander pijnlijk oorlogsverleden geworteld, politiek-correct Vlaams-nationalisme. Hij glimt van trots en houdt de rug recht als hij zeer fluks articulerend en in hyperkeurig Nederlands – je hoort Marc ‘voor wie haar soms geweld aandoet’ Galle als het ware zeurderig meedreinen – de pers te woord staat. Ik verbeeld mij dat hij een mooie witgekalkte villa in de rand heeft staan en in de jaren zestig rondreed met een bleekblauwe Ford Taunus of een goudkleurige Opel Diplomat. Niets op aan te merken, maar een beetje saai. Een dokter die even gezond is als zijn haardos en daar ook voor leeft. De voorzitter van een inmiddels overbodig geworden partij. Zoon Bert heeft met dat alles af te rekenen en schuift van de weeromstuit uit in guitige flapuiterigheid. Hij durft al eens vaders medische adviezen de wind in te slaan met een shagje, hij lapt met zijn verkavelingsvlaams de schone regelen van zijn moeders taal uiterst vakkundig aan zijn laars (al zullen het eerder sandalen zijn), hij strooit gul met emoties en lacht zijn paardengebit bloot – niks geen saaiheid voor populaire teddy-Bert. Ideologisch reikt hij niet tot de knieën van zijn pa, maar als stemmenkanon lukt Anciaux-fils een patricide in het kwadraat.