Het minste wat je van De opwindvogelkronieken van Haruki Murakami kunt zeggen, is dat het meeslepende lectuur is. Dat is op zich al een grote verdienste – alleen al op basis van dat argument hoeft niemand te blozen als hij iemand de lectuur van die turf (negenhonderd bladzijden) heeft aangeraden. Ik leerde de naam Murakami kennen op de weblog van Hyperfictie, en zag hem van dan af regelmatig en steeds vaker opduiken. Dat geleidelijke is al een garantie dat je niet met een waan-van-de-dag te maken hebt maar met een auteur die stilaan doorsijpelt tot het collectieve literaire bewustzijn. De titel van Hyperfictie’s post is overigens altijd in mijn geheugen blijven hangen: ‘Over wat Murakami met mij doet’. Ik nam hem hier ten andere al eens over boven een stukje over De jacht op het verloren schaap, een vroegere roman van Murakami. De titel drukt goed uit dat er inderdaad iets met je gebeurt als je Murakami leest.
Toch ben ik niet onverdeeld gelukkig met De opwindvogelkronieken. Het is groots en meeslepend, dat wel, maar je blijft behoorlijk uitgeschud achter. Uiteindelijk lijkt het wel dáár om te gaan: wat er met je gebeurt als je een zak – op zich meesterlijk vertelde en superspannende – verhalen over je uitgeschud krijgt, maar niet in staat blijkt om alle eindjes aan elkaar te knopen en je bovendien niet weet of dat eigenlijk nog wel de bedoeling was. Het is duidelijk dat Murakami de grens verkent tussen bewustzijn en het onbewuste, dat hij probleemloos droom en werkelijkheid in elkaar durft te laten glijden, dat hij experimenteert met verschillende tijdslagen, dat hij het à la limite arbitraire blootlegt van de logica waarmee wij ‘normaal’ gezien de wereld benaderen. Hij laat je een blik werpen op een afgrondelijke chaos, maar biedt je geen houvast. (Of het zou het houvast van de schoonheid moeten zijn.) Het minste wat je kunt zeggen is dat Murakami in De opwindvogelkronieken niet al zijn geheimen prijsgeeft – maar je blijft zitten met het vervelende gevoel of die geheimen er wel zijn.
Het is wennen aan de gedachte dat dit boek – en het vergt wel wat van je, een lange adem bijvoorbeeld – meer een onderdompeling is dan een rechte lijn die naar een bevredigende ontknoping leidt. Een onderdompeling, inderdaad: je bent erg lang onder water gebleven, je hebt je in paniek van de bodem afgestoten, je bent in ademnood naar het licht toe gezwommen en je komt proestend en hoestend en naar adem snakkend terug boven. Wil je nog eens terug naar beneden?, dat weet je zo niet. Er liggen glinsterende schatten daar (prachtige beelden, schitterende metaforen, glinsterende verhalen) maar er kruipen vieze, aalgladde en mogelijk gevaarlijke wezens over (de onversneden gruwel van de oorlogstaferelen, de desoriënterende eindeloosheid van de niet altijd hun noodzakelijkheid prijsgevende verwikkelingen, de tartende onwaarschijnlijkheden).
Met het nieuwe in het Nederlands verschenen en al bijna even dikke boek Kafka op het strand lijkt het, als ik de geruchten mag geloven, meer van het zelfde te zijn. Er zijn voor- en tegenstanders. De voorstanders zullen het wellicht ook hier over de onderdompeling hebben, over ‘wat Murakami met hen doet’, over hoe ‘veranderd’ ze uit hun lectuur naar de werkelijkheid terugkeren. Daar kan ik inkomen en ik ben bereid elk boek te prijzen dat er in slaagt je te ‘veranderen’. De tegenstanders zullen het gebrek aan logica en waarschijnlijkheid aankaarten, de gratuite gruwel, de inconsistente verhaallijnen. Ook daar valt iets voor te zeggen. Wellicht is het verlangen naar een zekere ordening nu net een van de belangrijkste drijfveren om te lezen…