Supporters gooien rollen wc-papier op het voetbalveld; een met een zuignap tegen een achterzijruit van de auto vastgemaakt handje wuift; een jongeman lost de kubus van Rubik op; een meisje op de zeedijk laat twee balletjes aan een touwtje tegen mekaar klepperen (eerst onder en dan boven de hand die het touwtje vasthoudt); een ander meisje doet de hoelahoep; schooljongens plakken stickers op hun boekentas; een kind rolschaatst op ouderwetse rolschaatsen; een ander fietst met klepperende speelkaarten die met behulp van wasknijpers op de spaken zijn bevestigd; een man neemt zijn hoed af voor een voorbijrijdende begrafenisstoet; de laatste auto’s in die stoet rijden door het op rood gesprongen licht zonder dat iemand daar aanstoot aan neemt; er vliegt een vliegtuig over met achter zich een groot reclamespandoek; een moeder kleeft zegeltjes van Valois in een van het speekselvocht opgekruld boekje: dat alles heeft echt bestaan en is dan plots uit de mode geraakt en heeft opgehouden te bestaan. Iemand heb je het voor het laatst zien doen – al besefte je dat natuurlijk niet op het moment zelf, dat het de laatste keer was dat je het zag.
En van de weeromstuit kun je beginnen denken aan wat er nu allemaal courant is en gewoon lijkt en ooit zal verdwijnen. En je zult nooit weten dat het een keer de laatste keer zal zijn. Zoals je jaren later terugdenkt aan een oude man die elke dag door de straat strompelde en die dat nu – maar hoelang al – niet meer doet.