zondag 27 november 2005

IJsblok

Als Wachten op de barbaren van J.M. Coetzee een meesterwerk is (Coetzee is toch een Nobelprijswinnaar, en met die roman brak hij in 1980 door), dan is Wachten op de barbaren een van de meesterwerken die ik het minst graag heb gelezen. Ik hou niet zo van die abstracte gedachtenexperimenten à la: wat gebeurt er als je in die of die situatie een bepaald menselijk gedragspatroon tot in de uiterste consequenties doordenkt? Ik mis de poëzie, het detail, het punctum dat mij verleidt. Het is me te cerebraal, te on-nabokoviaans. Coetzee schreef een theoretisch spinsel, vergelijkbaar met Saramago’s Stad der blinden, een boek dat mij om dezelfde reden afstootte. Ik wil geen psychologie van dé mens maar van een mens. Eigenlijk is Wachten op de barbaren geen roman maar een filosofische parabel. Het is een kil, afstandelijk en welbeschouwd een – door zijn berustend pessimisme – weinig geëngageerd document dat ons iets leert over hoe mensen kunnen zijn en dat we vervolgens opzij leggen omdat het ons niet heeft aangesproken, getoucheerd. Zoals we een ijsblok ook zo spoedig mogelijk neerleggen omdat we er onze handen aan branden.