vrijdag 18 november 2005

Mijn woordenboek (103)

ACHTERHOOFD
Vreemd dat wie vreemde dingen begint te doen of zeggen heet te zijn gevallen op de plaats waar hij zijn hidden agenda in gedachten houdt. Alsof het van het niet-door-elkaar-geschud-zijn van de punten daarin afhangt of het gedrag normaal blijft. Wat dan weer zou betekenen dat het onverstoord kunnen uitvoeren van punten uit een clandestiene, verborgen, eventueel (in een bepaald discours) ‘onbewust’ genoemde verzameling doelstellingen essentieel is voor een functioneren dat algemeen aanvaard is, even algemeen aanvaard als de punten die in de officiële, sociaal aanvaarde, onverborgen agenda staan, die niet, zoals algemeen geweten is, in het achter- maar in het voorhoofd wordt bijgehouden. (Waarop een mens óók kan vallen, maar dan in meer letterlijke zin.) Of eventueel in het hart. (Daarop kan een mens niet vallen.) Deze vaststelling, dat de normaliteit zou worden gestuurd vanuit het verborgene, het algemeen aanvaarde vanuit het clandestiene, het openlijke vanuit het onbewuste, lijkt te betekenen dat bijbedoelingen minstens even belangrijk, zoniet belangrijker zijn dan bedoelingen, bijgedachten wezenlijker dan gedachten, onderliggende emoties essentiëler dan de officieel geüite. Of heb ik, die weliswaar wel verborgen, clandestiene, ongeopperde bedoelingen en gedachten en emoties in het achterhoofd heb, maar dan toch niet erop gevallen ben, in mijn voorhoofd (zetel van mijn redenaties) hier een redeneerfout gemaakt?