In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.
september 1984
MILAN OP DE BOUL’ MICH
Ik las de Engelse vertaling van het boek twee keer kort na elkaar – in september en november 1984 – en dan nog eens in het Nederlands, in 2006, maar toen vond ik het al heel wat minder. Het boek van de lach en de vergetelheid maakte in elk geval niet meer de indruk waarvan ik destijds, bij mijn eerste kennismaking met de in 2023 overleden Tsjechische auteur, dacht dat hij onuitwisbaar zou zijn. Mijn enthousiasme over de innoverende mengvorm van verhaal en essay, en zeker ook voor de heldere en ironische verbeelding waarmee Kundera verduidelijkt waarom totalitarisme niet deugt, was in grote mate verdwenen. Ik had zijn truc doorzien: de veeleer levenloze personages en niet noodzakelijk uit een verhaal voortvloeiende situaties worden uitgezet als stukken in een schaakprobleem, bijna uitsluitend om een idee te illustreren. Dat idee mag interessant zijn, literair heeft deze manier van schrijven veel minder te bieden. Zeker ook omdat Kundera de neiging heeft om didactisch te expliciteren.
Hoe ik met Kundera – ik bedoel: met zijn boeken – in contact kwam? Was het omdat een van mijn proffen hem ter sprake had gebracht? Of was ik in de boekhandel geïntrigeerd door de cover van de Penguin-pocket waarop een vrouwelijke engel met ontbloot bovenlijf en gejarretelleerd onderlijf een enigszins SM-angehauchte sfeer van mysterie evoceert? Ik weet het niet meer. Feit is dat ik – getuige de onderstrepingen, ingekleurde passages en notities met rood en zwart potlood op zowat elke bladzijde – The Book of Laughter and Forgetting uitermate grondig las. Ik was zelfs zodanig into Kundera dat ik niet wachtte op de Nederlandse vertaling (door Jana Beranová) van Nesnesitelná lehkost bytí maar zodra ze uitkwam de Franse kocht en las: L’insoutenable légèreté de l’être (uit het Tsjechisch vertaald door François Kérel – later zou Kundera, die naar Frankrijk was uitgeweken, zijn boeken zelf in het Frans schrijven). Een paar jaar later publiceerde Humo in afleveringen De ondraaglijke lichtheid van het bestaan, wellicht in de nasleep van de verfilming in 1988 door Philip Kaufman. Juliette Binoche was toen 23 jaar.
Mijn aanvankelijke enthousiasme leidde tot het schrijven van een essay waarvan de titel mij toen logisch maar nu niet langer begrijpelijk lijkt: ‘Het geografisch existentialisme van Milan Kundera’. Wanneer ik dat essay nu bekijk – het heeft door mijn soms tot in het absurde doorgedreven bewaarzucht alle verhuizingen overleefd die ik in mijn nomadische jaren van weleer heb doorstaan, alsook de stofvergarende stabiliteit van de decennia daarna – wanneer ik dus dat essay bekijk (het helemaal lezen lukt niet meer), dan verbaast het mij dat Frans Boenders, wiens tijdens de opname zelf aangebrachte correcties en regie-aanwijzingen mijn kopie nog ‘sieren’, mijn tekst goed genoeg vond om als radio-essay op BRT3 te worden voorgelezen en uitgezonden. Ik herinner mij nog de stress die voor mij met die sessie gepaard ging: ik had nog nooit voor een microfoon gezeten – maar het was wel de allereerste keer, we schrijven voorjaar 1985, dat ik met een door mijzelf geschreven tekst mijn bankrekening spijsde. Rijk ben ik er niet van geworden, maar het was in elk geval een eerste aanzet daartoe.
Mijn moeder zei dat ‘het haar toch iets deed’ om haar zoon op de radio te horen.
Ergens in de eerste helft van de jaren tien was ik in Parijs met mijn toenmalige. Toen we in de op het trottoir van de Boul’ Mich uitgestalde bakken met tweedehandse boeken aan het snuffelen waren, zagen we een slanke, witharige, statige man de winkel betreden. ‘Heb je hem herkend,’ vroeg S. Neen, dat had ik niet. ‘Ik weet zeker dat hij het was,’ vulde ze aan nadat ze de naam had genoemd. ‘Hij keek me met een strenge blik aan.’
Milan Kundera, The Book of Laughter and Forgetting (1978, Engelse vertaling 1980)