In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.
januari 1982
MEMENTO MORI
Een boek van Bertus Aafjes, bijvoorbeeld het voor de hand liggende Een voetreis naar Rome, is nooit in mijn bezit geweest en van Kader Abdolah was pas vele jaren nadat ik mijn verzameling begon aan te leggen sprake. Diens Het huis van de moskee overtuigde mij niet om hem onderdak te bieden in mijn bibliotheek. Van de Nigeriaan Chinua Achebe, wiens naam ik in het register van 1001 boeken die je moet gelezen hebben aantref, in de wetenschap dat er vast wel andere bronnen zijn die een vollediger zicht bieden op het auteursbestand, had ik tot vandaag zelfs nooit gehoord. Daardoor bleef het exemplaar van Gerrit Achterbergs Verzamelde gedichten, dat ik in met betrekking tot mijn lust om poëzie te lezen beslist overmoedig te noemen vlaag van besluitvaardigheid kocht op 19 januari 1982, lange tijd helemaal links bovenaan in mijn boekenkast staan. Toen stonden poëzie en proza nog vrolijk door elkaar, en er was ook maar één boekenkast – die eigenlijk geen kast was maar een uit planken en bakstenen bestaand rek.
Ik weet eigenlijk niet goed waarom ik indertijd dat boek aanschafte. Wellicht werd ik verleid door de fraaie uitgave en de voordelige prijs (500 frank). Later vernam ik over de dichter weinig behartenswaardige biografische gegevens in een artikel van Hugo Brems over de biografie van Wim Hazeu. (Het knipsel – uit De Morgen van 6 januari 1989 – tref ik, vergeeld en wel, in mijn Achterberg aan.) Brems, in de spelling van zijn tijd: ‘Er zijn heel sympatieke dichters die helaas slechte gedichten schrijven, zoals er heel antipatieke dichters zijn die begenadigde poëzie schrijven.’
Dat de dichter ook een moordenaar bleek te zijn, nam mij niet in die mate voor hem in dat ik spoorslags zijn verzameld werk tot mij nam. Op de daarin opgenomen chronologisch eerste drie bundels Afvaart, Eiland der ziel en Dead end na bleef de verzamelbundel door mij ongelezen.
Het aantal Achterbergs – de naam gebruik ik nu even metaforisch, in de zin van ‘verzamelde werken of bloemlezingen die grotendeels ongelezen blijven’ – is sinds mijn voortvarende aankoop in 1982 danig toegenomen. Een ervan is Werken van Anna Achmatova, een tweetalige keuze uit haar poëzie. Ik nam het boek mee toen ik op 21 augustus 2021 een keuze mocht maken uit de nagelaten bibliotheek van een Brugse boekenmens wiens genereuze zoon op Facebook had gezien dat ik meer belangstelling had voor boeken dan hij zelf ooit zou opbrengen. Die dag werd Achterberg van zijn eerste plaats in mijn alfabetisch geordende boekenbezit verdrongen.
Bij het voorbereiden van dit stukje zie ik op de Wikipedia-pagina van Bertus Aafjes dat hij in 1943 onder de titel De dichter van de sarcofaag aantekeningen over de poëzie van Gerrit Achterberg publiceerde, een boek dat ik vast en zeker nooit zal lezen, gesteld dat ik het al ooit ergens zou vinden. Als het al nog ergens bestaat, maar dat zal wel. Het terrein is onuitputtelijk en zal nooit volledig kunnen worden ontgonnen.
Brems schrijft in zijn bespreking van Hazeu’s biografie ook: ‘de poëzie van Gerrit Achterberg heeft mij nooit bijzonder kunnen bekoren. Ik heb er veel waardering voor, ze is fascinerend, maar ik geloof dat ze mij in wezen ontgaat.’ Ik onderschrijf dat gevoel wanneer ik voor het eerst sinds vele jaren nog eens grasduin in het boek dat van een blijk van onbezonnen voortvarendheid in een tijd dat ik dacht dat ik het eeuwige leven had stilaan verworden is tot een memento mori.
Gerrit Achterberg, Verzamelde gedichten, Querido 1980 (zevende druk; eerste druk 1960)