woensdag 8 februari 2023

gisteren 36

230205

In de lounge van Hôtel Perrin (Luxembourg, rue de Strasbourg) plannen twee jonge Amerikaanse toeristes hun dag. In de boekenkast wacht een Encyclopædia Universalis op een volgende consultatie. Een meerdelge reeks Duitstalige historiografische werken blijft al meer dan honderd jaar grotendeels ongelezen. De eigenaar, of een van de voormalige eigenaren, van het hotel is of was een collectioneur van antieke typemachines, foto- en telefoontoestellen, camera’s en kasregisters. De zaal met de fauteuils is stemmig verlicht. Uit de Sonos-boxen die discreet staan opgesteld weerklinkt muzak.

In mijn droom wil ik een hele groep trakteren, maar Jan V. is mij te vlug af. De rekening loopt op tot meer dan 1.000 frank – ja, nog in frank. Ik wil Jan terugbetalen, maar het betaalmiddel bestaat nu niet meer uit geld maar uit bestek. Een mes is zoveel, een vork en een lepel zo- en zoveel. Jan weigert mijn terugbetaling in bestekvorm te aanvaarden.

Een 16de-eeuwse ‘maître flamand’ schilderde een kruisweg à la façon de Breughel, met heel veel figuranten op het drukke paneel – zoveel dat mijn aandacht door al die taferelen wordt afgeleid en ik op den duur zelfs vergeet te kijken waar het werk eigenlijk over gaat. Pas dan zie ik, centraal, de voorovergebogen Christus, gebukt onder de last van zijn T-vormige martel- en executietuig.

 


 

 

Een expliciete markering van ironie zou de kans op misverstanden wellicht drastisch reduceren, maar tegelijkertijd zou de ironie daarmee van haar voornaamste functies worden beroofd.

Ilja Leonard Pfeijffer, *Ondraaglijke lichtheid* (2019), 58