donderdag 30 juni 2022

notitie 229

(220627)

DAGBOEK

Ik lees een essay van Jacq Vogelaar over de dagboeken van Daniël Robberechts: ‘De dagboeken: een spiegel voor de onbekende lezer’, opgenomen in het speciale Robberechtsnummer dat De Nieuwe Maand maakte na zijn zelfgekozen dood in mei 1992.

Daniël wie? Daniël Robberechts. Misschien hebben velen nooit van hem gehoord, of zijn diegenen die wel ooit van hem hoorden hem inmiddels vergeten. Tot dertig jaar geleden stond Robberechts in de Vlaamse letteren bekend als een tegendraadse en onmodische intellectueel, die meer bezig leek met de formele kenmerken en spelregels van literatuur dan met inhoudelijk schrijven. Een adept van de Franse structuralisten, quoi, zo’n gast die liever verstrikt raakt in onuitlegbare theoretische concepten dan gewoon eens een verhaal vertellen waar een gewone mens iets aan heeft.

Daniël Robberechts (1937-1992) was een van de belangrijkste naoorlogse Nederlandstalige schrijvers. Aan hem hebben we grensverleggende boeken als Aankomen in Avignon, Praag schrijven en de zogenaamde Totaaltekst (TT) te danken. En ook dagboeken. Robberechts’ tussen 1964 en 1968 geschreven dagboeken werden uitgegeven. Vogelaar beschikt bovendien ook over dagboekfragmenten uit 1987 omdat Robberechts deze in die tijd aan een zestal vrienden opstuurde. (Dat doet mij eraan denken dat ik dat zelf ook nog een tijd heb gedaan, het moet ergens in de eerste helft van de jaren negentig geweest zijn. Dagboekfragmenten opsturen naar vrienden, in denk dat het er ook zes waren, maar dat weet ik niet meer zeker. Ik maakte hiervoor gebruik van het kopieerapparaat, de enveloppes en het gunstposttarief van het Paleis voor Schone Kunsten, waar ik toen werkte. Dank u, Vadertje Staat!)

Het omstandige essay van Vogelaar doet me denken aan mijn eigen dagboekpraktijk en dagboeketiquette. Ik heb alles bij elkaar, maar wel steeds afgewisseld met langdurige stiltes, vele jaren een dagboek bijgehouden. Maar ik weet zeer goed, zonder daarom een van de talrijke cahiers te moeten openslaan, dat het ongetwijfeld een van de saaiste dagboeken van het Vrije Westen moet zijn geweest. Ten eerste leid ik een volkomen oninteressant leven, ten tweede was ik absoluut niet met stijl bezig noch met literaire theorie, en ten derde heb ik er mij zo goed als altijd voor gehoed om alles wat een beetje ‘smeuïg’ kon zijn niet aan het papier toe te vertrouwen. Ik heb me altijd verre gehouden van mijn dagdromen, van de privacy van derden, van mijn seksualiteit, van mijn beroepsleven, van mijn perversies, van mijn frustraties en aberraties, van mijn gastronomische en geestverruimende uitspattingen, van mijn geneeskundige rapporten, van mijn kinderen… Eigenlijk vraag ik me af wat ik al die jaren wél heb opgeschreven. En als ik al eens een dagboekfragment publiek maakte, bijvoorbeeld op mijn blog, dan was het altijd een ‘gecensureerd dagboek’ waaruit ik eerst alle vetste brokjes had weggeknipt en door Céliniaanse driepuntertjes vervangen.

Om maar te zeggen: de dagboeken van Robberechts, die ik hier al vele jaren in mijn bezit heb, staan vanaf heden ook op mijn lectuurlijst: Dagboek ’64-’65 (door mij aangekocht in juni 1993 en onmiddellijk daarna gelezen); Dagboek ’65-’66, aanvankelijk gepubliceerd onder de titel De grote schaamlippen (1969) en later onder de iets toegankelijkere titel Open boek. Een dynamische zelfbeschrijving (eveneens 1969, ik bezit een door de auteur in 1971 gesigneerd exemplaar); Dagboek ’66-’68.

 

De Nieuwe Maand, jg. 36 nr. 3/4 april-mei 1993