dinsdag 20 augustus 2019

Cormac McCarthy, Geen land voor oude mannen

Het boek was al bekend bij een zeer breed publiek want Cormac McCarthy is een gerenommeerd schrijver, bekend van onder meer de toekomstdistopie The Road (De weg). Het is nog veel bekender geworden door de verfilming door de gebroeders Coen, een bloedstollende misdaadfilm met Javier Bardem in de hoofdrol van de koele killer die sloten en tegenstanders molt met een luchtdrukkanon. Is de film beter dan het boek? Zo luidt dan de stereotiepe vraag waarop ik meestal geen zin heb te antwoorden omdat het nu eenmaal twee totaal verschillende kunstuitingen betreft waartussen geen vergelijking mogelijk is.

Elk in hun genre zijn film en boek toppie. En de genres zijn dan: cinefiele film en misdaadroman. Maar toch ben ik geneigd een licht voordeel toe te kennen aan McCarthy boven de Coens. De broers leveren immers een vrij letterlijke vertaling af in een ander medium. Zij doen dat voortreffelijk en vakkundig. Maar met die letterlijkheid degraderen ze de roman van McCarthy tot een scenario of zelfs een draaiboek. Dat is Geen land voor oude mannen echter geenszins. Hoe koel en elliptisch en misdaadromanachtig geschreven ook, McCarthy’s verhaal bevat – vooral in de cursief gedrukte hoofdstukken waarin we inzage krijgen in de bespiegelingen van sheriff Bell – een extra dimensie die het boek boven de middelmaat doet stijgen en die de Coens niet, of toch niet voldoende, meenemen.

Die extra dimensie kan ik belichten door het over de titel te hebben.

Die kan veel zaken betekenen. Op het eerste gezicht, en zeker afgaande op de film, zou je denken: dit is een ruw, onherbergzaam en gewelddadig land, een land niet voor broekventen, een land waarin ouderlingen maar beter plaats kunnen ruimen voor het jeugdigere geweld. Een geweld, ten andere, dat er voor zorgt dat velen niet eens een gezegende leeftijd halen. Dus ook in die zin.

Er wordt inderdaad nogal wat voortijdig gesneefd in Geen land voor oude mannen, maar toch ook weer niet in die mate dat de demografische balans wordt verstoord. Integendeel, de naald zwaait, door de langere levensverwachting, de vergrijzing zeg maar, de andere kant op. Ouder worden vormt overigens een belangrijk neventhema. Een oude vrouw sterft door een verdwaalde kogel en niemand die het opmerkt. Een oude man vereenzaamt en brengt zijn dagen door tussen zijn eigen vuil. En helemaal op het eind zegt iemand: ‘na een bepaalde leeftijd bestaat zoiets als een verandering ten goede niet meer’.

Maar de betekenis van de titel moet in een andere richting worden gezocht – een die door de Coen bro’s onvoldoende wordt opgezocht.

McCarthy is namelijk behalve misdaadauteur ook cultuurpessimist. Via de commentaren van de sheriff ventileert hij zijn kijk op de Amerikaanse samenleving. En die is ziek – ik bedoel de samenleving: de Amerikaanse samenleving is ziek. De kijk van McCarthy, die is weinig vrolijk. Ik haal drie door hem gesignaleerde symptomen naar voor. (Zijn evidente kritiek op het alom verspreide wapenbezit, die hij ventileert door buitensporig veel technische details te spuien, laat ik even achterwege.)

Jongeren hebben het moeilijk om tijdig volwassen te worden, vindt McCarthy. Wie over goed en kwaad begint, wordt weggelachen. En God is dood, uiteraard.

Een lang citaat om deze diagnose te illustreren. ‘Ik had een neef die op zijn achttiende al hulpsheriff was. Hij had toen al een vrouw en een kind. Ik had een vriend met wie ik ben opgegroeid die op dezelfde leeftijd al predikant was bij de baptisten. (…) Als je het tegenwoordig met mensen over goed en kwaad hebt beginnen ze meestal te lachen.’ Sheriff Bell is oorlogsveteraan. ‘Ik was eenentwintig toen ik in het leger ging en in het opleidingskamp was ik een van de oudsten van onze groep. Een halfjaar later lag ik in Frankrijk met een geweer op mensen te schieten.

Bell heeft het in zijn bespiegelingen over een artikel dat hij las. Het ging over een onderzoek naar de belangrijkste problemen in het onderwijs in de jaren dertig. ‘De grootste problemen die ze noemden waren dingen als praten tijdens de les en door de gangen rennen. Kauwgum kauwen. Huiswerk van een ander overschrijven.’ Veertig jaar later wordt de enquête nog eens overgedaan. En dan gaat het over: ‘Verkrachting, brandstichting, moord. Drugs. Zelfmoord.

Er is geen eerbied meer. Voor God noch voor gebod. McCormac waagt een uitdagende vergelijking tussen de Tweede Wereldoorlog en Vietnam. In Europa was voor Amerikaanse soldaten nog eer te behalen. Lijkzakken werden tussen ‘42 en ’45 ook niet op gejuich onthaald, dat niet, maar de overlevers werden toch als helden onthaald. Met Vietnam was dat anders. ‘Heel veel jongens hebben na hun terugkeer nog steeds problemen. Ik dacht dat het kwam doordat het land niet achter hen stond. Maar ik denk dat het misschien nog erger was. Het land dat achter hen stond was naar de verdommenis. (…) We hadden ze niks mee te geven daarnaar toe. (…) Je kunt geen oorlog beginnen zonder God.

Ligt het dan allemaal aan het verdwijnen van de godsvrucht? Natuurlijk niet. Het is veel eenvoudiger – en misschien daarom ook verontrustender – dan dat. Teloorgegane godsvrucht is maar een symptoom (en hoeft op zich zeker geen probleem te vormen). Maar sheriff Bell heeft ook geen antwoord klaar. Waarom zijn z’n volksgenoten zo massaal aan de drugs (en voeden ze, zo doende, een hele criminaliteitsindustrie)? De ‘verdommenis’ waar McCarthy het bij monde van Bell over heeft, heeft met educatie te maken. Met beleefdheid in de gewone, alledaagse omgangsvormen, met een ethiek van de interacties. ‘Het begint ermee dat je onwellevendheid over je kant laat gaan. Op het moment dat je geen meneer of mevrouw meer hoort is het eind al aardig in zicht. (…) Uiteindelijk kom je uit bij het soort verloedering van de ethiek van het zakendoen.

En dan heeft Bell het, alvorens hij zich overgeeft aan de troost die een oude en standvastige liefde te bieden heeft, over de bejaarden en komen beide thema’s samen: oudworden en morele verloedering, waardoor er voor oude mensen geen plaats meer is in het land. ‘Als ze [oude mensen] me aankijken is het altijd vragend. Dat herinner ik me niet van jaren terug. Dat herinner ik me niet van toen ik in de jaren vijftig sheriff was. Je ziet ze en ze lijken niet eens meer beduusd. Ze lijken alleen nog maar gek. Dat stoort me. Het is net of ze ergens wakker zijn geworden en niet meer weten hoe ze er terecht zijn gekomen.’ Neen, dit land is niet meer voor oude mannen. Het is te snel veranderd en de oude mannen zijn er hun weg in kwijtgeraakt.

Bell trekt zijn conclusies en overweegt zijn ontslag in te dienen. Hij gooit de handdoek in de ring. Hij is te oud geworden voor een land waar de wetten die zijn leven nog regelden niet meer kunnen worden afgedwongen.

Cormac McCarthy, Geen land voor oude mannen (No Country for Old Men; vertaling Ronald Vlek), 2006, tweede druk 2008