vrijdag 31 mei 2019

geen verloren tijd 132

II:192-203

Mme de Villeparisis pakt uit met herinneringen aan soirées in tijden toen men wél nog, in tegenstelling tot nu, wist wat goede manieren waren en nauwgezet de regels van het protocole réglant les visites royales (193:28) kende en navolgde. Ze vertelt ook hoe flauw ze de practical joke van haar neef Basin vond, die in plaats van zichzelf te laten aandienen, liet zeggen que c’était la reine de Suède qui demandait à me voir (193:34-35). Uiteraard is het gehoor van Mme de Villeparisis onder de indruk van het feit dat royals zich blijkbaar verwaardigen om haar salon aan te doen! Terwijl Mme de Villeparisis eigenlijk niets anders doet dan toetsen of wat ze in haar Memoires, die ze met de hulp van haar archivaris aan het schrijven is, overkomt bij un public moyen, représentatif de celui où se recruteraient un jour ses lecteurs (194:8-9).

Uiteraard speelt in de redactie van deze Memoires de selectie van wie er wel en niet in ter sprake wordt gebracht een belangrijke rol: het gaat erom een impression maximum d’élégance (194:21-22) na te streven. In dat opzicht is l’amitié des rois, des chefs du peuple, des hommes illustres (194:34-35) uitermate belangrijk. Er dient dus aardig te worden opgeschept over bezoekers van het eigen salon – in die context komt in deze passage de componist Frans Liszt ter sprake. Eventueel kunnen de herinneringen zelfs lichtjes ‘geretoucheerd’ worden in functie van het streven om het eigen salon als het meest memorabele voor te stellen, memorabeler in elk geval dan bijvoorbeeld het salon van Mme Leroi, die haar gasten laat pokeren of komediestukjes opvoeren, in plaats van gesprekken te voeren over belangwekkende filosofische onderwerpen, iets waaraan bij Mme de Villeparisis niemand ontsnapt.

De Verteller (Marcel/Proust) vraagt zich enigszins boosaardig af quelle aventure galante, quelle outrecuidance sacrilège (196:28-29; ‘welk liefdesavontuur, welke heiligschennende overmoed’) ertoe geleid zou kunnen hebben dat de drie met Mme de Villeparisis concurrerende salons tot de mindere status hebben gebracht waarmee ze het nu moeten stellen. Via-via verneemt hij dat het ‘wangedrag’ van deze dames destijds werkelijk buitenmaats moet zijn geweest, proportionné à la grandeur des époques antéhistoriques, à l’âge du Mammouth (197:13-14).

De Duchesse de Guermantes betreedt het salon. Mme de Villeparisis groet haar nicht schier achteloos. De hertogin groet Marcel, maar let er al even goed op dat niet al te nadrukkelijk te doen omdat ze hogergeplaatst is: het komt erop neer dat lagergesitueerden worden gegroet alsof ze er niet zijn. Ook Legrandin komt nu binnen. Hij heeft zichzelf al vijf keer aangediend en dit keer kan Mme de Villeparisis hem niet nog eens buiten laten staan. Legrandin put zich uit om bij Mme de Villeparisis in het gevlei te komen en zorgt er tegelijk voor om ver bij Marcel, die met Bloch aan het praten is, vandaan te blijven.

Mme de Villeparisis verklapt aan Mme de Guermantes dat Legrandin de broer is van Mme de Cambremer. Voor haar heeft Mme de Guermantes geen goed woord over: ze noemt de zus van Legrandin een grosse femme en hekelt haar taalgebruik. Zo zou ze een schrijver bedoelen als ze plumitif zegt. Mme de Villeparisis snapt het niet en Mme de Guermantes moet het uitleggen: un plumitif c’est un écrivain, c’est quelqu’un qui tient une plume (203:20-21).