donderdag 31 januari 2013

De Toverberg 3



Tweede hoofdstuk

Van het doopbekken en van grootvader in tweeledige gedaante

<29> Na de vroege dood van zijn ouders wordt Hans Castorp tussen zijn vijfde en zevende levensjaar opgevoed door zijn grootvader Hans Lorenz Castorp, <30> en dat in een zeer stijve en traditionele omgeving. <31> Na de maaltijd krijgt Hans soms in het rookkabinet het doopbekken te zien. <32> Daarop staan ‘de namen gepunteerd van hen die door de jaren heen als hoofd van de familie eigenaar van het stuk geweest waren’ – het waren er sedert 1650 al zeven. <33> Dit kleine ritueel vormt Hans’ tijdsbesef en de wetenschap dat hij op het (voorlopig) eindpunt van een lange keten staat. <34> Het bezorgt hem ‘de zonderlinge, deels dromerige, deels angstwekkende indruk van iets dat gaat en staat tegelijk, van iets blijvends dat wisselvallig was, terugkeer en duizelingwekkende onveranderlijkheid inhield’. <35> Grootvader Castorp heeft de vooruitgang niet kunnen tegenhouden, hoezeer hij dat ook wilde. Hans Castorp voelt zich met dit levensgevoel vanzelfsprekend verwant. <36> Hans herinnert zich zijn grootvader vooral van een schilderij, meer nog dan van die anderhalf jaar dat hij bij hem heeft doorgebracht. <37> Dat portret, van grootvader in statiekledij, lijkt hem de échte grootvader te zijn geweest, waarvan de dagelijkse, die hij meemaakte in eetkamer en rookkabinet, maar als een instantiatie was. Het lijkt wel een platonische relatie tussen onsterfelijke idee (portret) en een concrete werkelijkheid, die van die idee de tijdelijke emanatie is. <38> Het is in de gestalte van idee dat Hans zijn grootvader opgebaard ziet liggen. <39> Dit derde verscheiden in betrekkelijk korte tijd maakt dat de jonge Hans Castorp voor zijn leeftijd – hij is dan nog geen acht – wel erg vertrouwd is met de dood. Hij onderscheidt in de dood tegelijk iets geestelijks en iets lichamelijks. Het geestelijke is vertegenwoordigd in de bloemengeur en in het kruis dat grootvader in zijn handen vastklemt. En in de ware, platoons-ideële gestalte die het lijk wordt aangemeten. <40> Het lichamelijk-materiële zit hem in datgene wat de rozen moeten verhullen, en in de vervelende vlieg die op het lijk komt zitten.

Bij de Tienappels en van Hans Castorps zedelijke staat

<41> Hans Castorp wordt opgenomen in het huis van zijn oudoom consul James Tienappel en diens zonen James en Peter. De consul zorgt ervoor dat Hans voor de rest van zijn leven geen financiële zorgen hoeft te hebben. <42> Huishoudster Schalleen vervult de moederrol. Hans Castorp groeit uit tot een – een beetje bloedarmoede niet te na gesproken – gezonde jongeman. <43> Hij raakt vertrouwd met het leven in de haven en op de scheepswerven. <44> Maar hij hecht ook aan ‘de aardse genoegens van het leven’. Hij stelt prijs op keurig gesteven manchetten en, op tijd en stond, een ‘Maria Mancini’, dat is zijn favoriete sigaar. <45> Eigenlijk is Hans Castorp een doodgewone jongen, en als hij niet ‘middelmatig’ kan worden genoemd, dan ‘uit respect voor zijn lotgevallen, waaraan we geneigd zijn een betekenis toe te schrijven welke het persoonlijke vlak in zekere zin overstijgt’. Het leven van Hans Castorp staat in verband met de tijd waarin hij leeft. Als die tijd in crisis verkeert, <46> zal dat ook zijn weerslag hebben op het individu, ook al is het zich daarvan niet bewust, en dit zowel ‘langs psychisch-zedelijke’ weg als in zijn ‘fysieke en organische deel’. Wie ondanks de crisis van het tijdsgewricht, dat dan niet kan zeggen waartoe doelstellingen moeten dienen, toch hogere doelen stelt en nastreeft, is heroïsch, maar dat is Hans Castorp dus niet: in die zin is hij middelmatig. <47> Het besluit om in de scheepsbouw te gaan, komt er min of meer toevallig. <48> Nu, hoe dan ook, een hoge pet van de arbeid heeft Hans Castorp niet op. Hij waardeert de arbeid wel, maar is een beetje lui. <49> Hij vat zijn studies aan, en een mooie toekomst, ook in de politiek, lijkt voor hem weggelegd. <50> Al is niet duidelijk van welke strekking hij dan een politicus zou zijn, ook daarin is hij een ‘onbeschreven blad’. Hij is drieëntwintig jaar en staat op het punt zijn leven aan te vatten. Maar <51> hij is bleek, een paar weken hooggebergte zouden hem goed doen. Dat komt goed uit: zijn neef Joachim Ziemszen is daar, hij zou hem kunnen bezoeken.