zaterdag 17 maart 2012

schrikkel 072

Komrij noemde de gewoonte om snijbloemen te schenken barbaars: je komt toch ook niet aanzetten met een bundel afgesneden geslachtsorganen? Bovendien doe je niet veel anders dan de persoon aan wie je de tuil schenkt confronteren met een wrede vergankelijkheid. Even, heel even, is de ruiker mooi, maar dan begint het onherroepelijke verflauwen, verslappen en verslensen. Desalniettemin, S. en D.: ‘Dank voor bloemen!’

Als we dan toch moeten sterven in een vaas, dan doen we het wel met stijl – dat is een gedachte die je deze ruiker zou kunnen toedichten, gesteld dat dit niet volkomen onzinnig zou zijn. Laat ons expressief naar lucht en licht smachten. Laat ons dramatisch vooroverbuigen. Laat ons een groep vormen en met onze bladeren gebaren maken. Als waren wij een popgroep. Of een groepje in het nauw gedrongen demonstranten – kijk, hoe die voorste de weg wijst. Of een stelletje strakgecollanteerde dansers in het Ballet van de Twintigste Eeuw in een of ander jeannettenstuk van Maurice Béjart.

Ik mag, alles bij elkaar, wel graag kijken naar zo’n pot verwelkende bloemen. Ik zie er van alles in en geniet tot en met de laatste doodsnik, tot de laatste stengel zijn kop heeft gelegd, tot het laatste bloemblaadje op de tafel is gevallen. Bij mij moeten ze de volledige rit uitzitten. Pas dan krijgen ze hun verlossende prop in de vuilnisbak.