zondag 7 augustus 2011

Karamazov 2

I.5.
Aljosja is een mooie jongeman, hij is meer een realist dan een mysticus. De wonderen van het geloof komen voor hem voort uit het geloof, niet omgekeerd. Aljosja heeft voor het klooster gekozen omdat hij meent dat hij daar de waarheid zal vinden. Hij wil ‘een spoedige triomf’ en heeft daarvoor het offer van zijn jeugd over. Hij is ambitieus en vastbesloten. Overtuigd van de onsterfelijkheid en van het bestaan van God, kan hij geen halfslachtige beslissing nemen: enkel het klooster is voldoende. Indien hij van het omgekeerde overtuigd zou zijn geweest, zou hij met evenveel inzet socialist zijn geworden. De ontmoeting met de starets Zosima is voor Aljosja doorslaggevend geweest. Een starets kan een ingrijpende invloed uitoefenen: wie er een kiest, doet afstand van zijn wil en onderwerpt zich aan hem, ‘met volledige zelfverloochening’. De starets heeft een absolute macht over de monnik die hij onder zijn hoede heeft. De band tussen starets en leerling is onverbrekelijk. Dostojevski geeft enkele voorbeelden van dergelijke verbintenissen, die soms door de buitenwereld werden bekritiseerd en die ook het karakter van een ‘tweesnijdend zwaard’ konden aannemen: de starets voerde de monnik niet altijd tot ‘nederigheid en definitieve zelfbeheersing’ maar soms ook tot ‘satanische trots’ en dus ‘tot de ketenen en niet tot de vrijheid’. Aljosja deelt zijn kloostercel met de 65-jarige Zosima. Hij is overtuigd van het feit dat Zosima wonderen kan verrichten, na zijn nakende dood heilig zal worden verklaard, en de wereld dichter bij het Koninkrijk Gods brengt. Aljosja deelt dit geloof met het verdrietige en uitgeputte Russische volk, dat de troost van het heilige nodig heeft. De ontmoeting met zijn beide broers brengt Aljosja enigszins van zijn stuk. Het contact met de atheïst Ivan verloopt moeizaam. Aljosja voelt ten aanzien van hem ‘een voor hemzelf onbegrijpelijk gevoel van opwinding en verwarring’. Hij merkt hoe de ongeschoolde Dmitri opkijkt naar Ivan, en hij verneemt ook meer over ‘de belangrijke zaak’ die de aanleiding vormt tot de familiebijeenkomst in het klooster – het heeft blijkbaar iets te maken met de erfenisaanspraken van Dmitri. Ook papenvreter Pjotr Aleksandrovitsj Mioesov is van de partij om zijn oude geschillen met het klooster inzake eigendommen en bepaalde ontginningsrechten te beslechten. Aljosja is niet gerust op de bijeenkomst: hij denkt dat zijn broer Ivan, zijn vader Fjodor en Pjotr Aleksandrovitsj Mioesov geen ernstige redenen hebben om erop aanwezig te zijn. De belofte van Dmitri om in elk geval de starets te respecteren, vermag niet hem gerust te stellen.

II.1.
De bijeenkomst vindt eind augustus plaats. Pjotr Aleksandrovitsj Mioesov brengt Pjotr Fomitsj Kalganov mee, een twintigjarige verstrooide dromer en intellectueel, in zichzelf gekeerd en bevriend met Aljosja. Dmitri is te laat. Het gezelschap wordt niet onthaald door een ontvangstcomité en vooral Pjotr Aleksandrovitsj Mioesov, die méér gewoon is, is daar niet mee opgezet. Landheer Maksimov wijst hen waar ze de starets kunnen vinden: in een kluizenaarsverblijf in het bos. Een monnik neemt de plaats in van Maksimov. Fjodor kan het niet laten enkele geringschattende en schunnige opmerkingen te maken over de vermeende omgang van de starets met vrouwen. Pjotr Aleksandrovitsj Mioesov maant hem aan zijn manieren te houden.

II.2.
Er zijn nog aanwezigen bij het onderhoud: broeder bibliothecaris, de ziekelijke broeder Paisi en Rakitin, een seminarist in burgerkleren van een jaar of 22. Het gezelschap groet de starets op wereldse wijze. Dat is niet gepast en Aljosja schaamt zich hiervoor. Pjotr Aleksandrovitsj Mioesov vat meteen een antipathie op voor de starets. Fjodor begint er op los te kletsen. Hij is zich daarvan bewust en geeft voorbeelden van zijn verbale onhandigheden. Aljosja verbaast zich erover dat Ivan niet reageert op het misplaatste gedrag van zijn vader. Maar Pjotr verliest zijn geduld en maakt aanstalten om op te stappen. De starets houdt hem tegen: iedereen mag doen zoals thuis en hoeft zich niet voor zichzelf te schamen ‘want daar komt al het andere uit voort’. Fjodor bekent dat hij maar de pias uithangt uit onzekerheid en werpt zich voor de voeten van de starets: wat moet hij doen om het eeuwig leven te verdienen? De starets antwoordt met een levensles: sober zijn, proper in taalgebruik en handelen, niet liegen. Vooral dat laatste want wie voortdurend liegt, kan geen waarheid meer onderscheiden, kan voor niemand meer respect opbrengen en kan daardoor niet meer liefhebben – waardoor hij zich aan valse hartstochten en wellust overlevert… Zo iemand voelt zich ook snel gekwetst… Fjodor herkent zich helemaal in deze beschrijving. Hij vertelt de starets de oorzaak van zijn religieuze twijfels: Pjotr heeft hem een onwaarschijnlijk heiligenverhaal opgedist. De starets verlaat het lokaal om buiten enkele vrouwen te zegenen.

Dostojevski is geen schoonschrijver. Er komen veel herhalingen voor in zijn verhaal, en ook de introductie van nieuwe personages verloopt niet altijd even onzuiver. Bijvoorbeeld van de seminarist, die aanvankelijk niet met name genoemd wordt. De tweede keer dat hij ter sprake komt (p. 54) moet Dostojevski een – storende – aanvulling geven: ‘Naar Rakitin (de seminarist), die Aljosja ook heel goed kende en die hem zeer na stond, durfde Aljosja niet te kijken: hij wist wat deze dacht (hoewel Aljosja de enige in het klooster was die dat wist).’ Ik citeer de volledige zin omdat de vertaling mij hier, net zoals op vele andere plaatsen, niet al te gelukkig lijkt.