Van gisteren wil ik me het afscheid herinneren van Antonella, Bartolo en Carmela, en ook van de barman die zich in onze geprefereerde koffie- en aperitiefbar als een danser beweegt: hij wierp ons een kushandje toe wanneer we voorbij zijn zaak kwamen op onze weg naar de fermata, de bushalte. En dat terwijl Adamo La Notte zong. Van onze doortocht in het morsige Manfredonia zal ik mij de zwarte sculptuur herinneren van een hongerend Afrikaans kind, op tienmaal de ware grootte maar wellicht nog geen duizendste representerend van de ellende die zich daar op dit moment aan het voltrekken is. Maar griezelig vond ik het wel, daar tussen de stoffige palmen en de vuilnisbakken en de banken met de eeuwig kletsende vroeggepensioneerde Italiaanse mannen in. Ook de aanblik van in de schaduw van een wijngaard middagetende spoorarbeiders zal mij bijblijven: die oranje hesjes in het zwart, en de zwarte arbeiders apart van de blanke. Ik zal mij herinneren hoe S. na onze intrek in onze kamer in een grote villa aan de via Leopardi in Trani, bij een oud Joods stel dat er op gebrand leek om ons de geschiedenis van Ferdinand II en de Tempeliers in te peperen, met een pincet een teek uit mijn oksel verwijderde. Onvergetelijk waren ook het beeld van de duomo van Trani, gezien van op de enkel door katten bevolkte pier en voor de rest geen kat op straat, het leek wel een spookstad, alsook de door microfoonpech geteisterde historische evocatie van het leven van San Nicola op het plein voor de naar deze heilige genoemde kathedraal.
Vandaag vertrekken we rond de middag uit Trani naar Bari.