vrijdag 1 april 2011

mijn woordenboek 312

ANGELUS

Waarschuwing voor gevoelige lezers: hier volgt een tekst met conservatieve inhoud.


Het schilderij van Millet is bekend: een boerenkoppel onderbreekt onder de avondzon, met op de achtergrond de klepperende torenklok, het werk op de akker. Arbeid moet plaats ruimen voor en wordt geritmeerd door het gebed; een brug wordt geslagen tussen basale overleving en hunker naar het transcendente. En dat op het trage tempo van de dag, de seizoenen, de natuur. Evident en eenvoudig. Naïef en onderworpen, zegt de coole teneur van vandaag. En: je gaat toch niet de Kerk verheerlijken, zijn dat niet allemaal pedo’s die hun macht misbruiken?

Ik denk vaak aan dit ‘Angelus’. Ik ben te jong om iets gelijkaardigs te hebben meegemaakt, maar het scheelt niet veel. Kennissen, vrienden en geliefden die drie, vier jaar ouder zijn dan ikzelf hebben, als zij in het katholiek onderwijs zaten en dat deden zij bijna allemaal, nog de catechismus uit het hoofd moeten leren en maakten dus de definitieve ondergang van die preconciliaire wereld mee. Ik heb oude mensen gekend die heel dicht aanleunden bij de devotie die op het schilderij van Millet te zien is.

Natuurlijk wil ik geen terugkeer. Ik ben niet onnozel. En uiteraard weet ik dat Millet, hoe realistisch ook hij de vermoeidheid en armoedige simpelheid van die twee in beeld brengt, willens nillens het landleven idealiseert en daarmee armoede en ondemocratische onderworpenheid in stand helpt houden. (Al zullen sommigen zeggen dat hij nu net die onderworpenheid hekelt.) Maar iets van die eenvoud, iets van dat evidente zich overgeleverd weten aan hogere krachten – ja, dat missen wij toch. Wij moeten alles zelf bedenken en ach, hoezeer schieten wij daarin niet tekort! Niet alles wat in de plaats is gekomen van deze in aarde en hemel geklonken arbeid is de moeite waard. Waar is de band met de natuur, waar is de afhankelijkheid van iets wat maar geeft als het goed wordt bewerkt, waar is de nooddruft die ootmoedig maakt? Nu zijn we vastgeklonken aan kunstmatige noden die ons worden opgedrongen, we jakkeren en jagen en nemen voor niets nog de tijd. Ook niet voor het onderbreken ervan.