090113 en 090126 – Eergisteren met mijn oudste zoon en zijn Australische internetkennis naar Passendale en Ieper gereden. Haar betovergrootvader heeft hier nog gevochten, vandaar. Ze wou met eigen ogen de sites zien. Vreemd want deze jonge vrouw is zo goed als blind. Een monumentale witte vorm met een donker gat in, dat is voor haar de Menenpoort. Een grote witte waas met evenwijdige lijnen, dat is Tyne Cot Cimetery.
Ik leid haar hand over de ingebeitelde namen; ik laat haar het verschil voelen tussen de zerken van Commonwealth-militairen en die van de enkele Duitsers die op Tyne Cot begraven liggen; ik ‘toon’ haar het kruis en de davidster en hoe boven op de joodse zerken steentjes zijn gelegd. Van de Menenpoort is zij danig onder de indruk. De galm van een opgedreven auto die door de poort de stad uit scheurt, zal voor haar allicht de indruk van ruimtelijkheid versterken (waar het voor ons, zienden, alleen maar een ergernis is…).
De handicap van deze vrouw heeft de kracht van een metafoor en maakt mijn bezoek aan beide plaatsen intenser. Haar blindheid staat voor het algemene onvermogen om zich een voorstelling te vormen van de gruwel waaraan op deze plaatsen wordt herinnerd.
(Hoe kan het onvoorstelbare worden herinnerd?)
Bij de Menenpoort kerft, naast het geluid van de auto, nog een tweede beklijvende impressie zich in haar geheugen. De Ieperse omwallingsgracht namelijk is dichtgevroren en ik laat de gelegenheid niet voorbijgaan om deze Australische met een voor haar hoogst ongewoon natuurfenomeen te confronteren. Ziedaar voortaan de cluster in haar geheugen: glijden, scheuren, de waas van een wit monument en een vage, ontoereikende poging om een onvoorstelbare slachting te herdenken.