maandag 28 juli 2008

De precisie van de nacht achter de verste verte 4/6

Hier de vierde aflevering van zes over de Poëziezomer van Watou. De volledige tekst verscheen in de Poëziekrant.

Disco

In het gedicht van Szymborska was er ook sprake van ‘spiegelglinsteringen’, en die voeren ons dan weer mee naar de Sint-Bavokerk, naar de video ‘Disco’ van Markus Muntean/Adi Rosenblum. De ochtend na het feest wordt onder een enorme disco-spiegelbal de dansvloer aangeveegd. De glinstering van de spiegelvakjes van de discobal echoot in de uitvergrote pixels waarmee de Zidane-video begint: allemaal lichtgevende rechthoekjes naast elkaar – op zich betekenisloos, het is het geheel dat het beeld en de sfeer bepaalt en de inhoud uitmaakt.
(Kunnen we dat ook over deze Poëziezomer zeggen?)

Ik vind dat raar, overigens, in de kerk, die video’s. ‘A visit to the Sixtine Chapel’ van Andrea Fraser houdt ons, die op datzelfde ogenblik in een kerk naar kunst komen kijken, met zijn naar de fresco’s in het architecturale zwerk starende toeristen een spiegel voor (alweer die spiegel). Geen probleem. Maar met de traag bewegende (alweer die beweging) vrouw in ‘Gravity’ van Nezaket Ekici, een eerst geklede, dan halfnaakte en vervolgens volledig naakte vrouw – zij het dat haar gestalte behoorlijk flou door het beeld zweeft – zal de wenkbrauw van menige lokale kerkganger wel fronsend de hoogte ingaan. Voorzover dat al niet is gebeurd bij het neergevallen christenheidsymbool, een bol-met-kruis, met daarbovenop een van ijdelheid tuitende vergulde haan.

Ter hoogte van deze ‘Salvator Globe’ van Koen Vanmechelen liep ik Gwij Mandelinck tegen het lijf. ‘Heb je gezien hoe die haan mooi past bij de “Ecce Homo” ernaast?’ Inderdaad, op de sokkel van een ingetogen beeld van een lijdende Christus prijkt ook een haan. Had ik niet gezien.

Een van de drie gedichten in de kerk is ‘De kunst van het dragen’ uit De buigzaamheid van steen van Hester Knibbe:

We waren op tijd voor de intocht.
Muziek droeg de stoet en we hoorden
wat muziek doet met een nauwe straat
en een hart dat te ruim zit – Acht

droegen zijn beeld op een baar. Dat het de kunst is
goed te dragen, een ritme te vinden samen balans
te bewaren zagen we daar; het moet een soort
wiegen zijn dat de angst voor het laatste

verdrijft. In beweging blijven
desnoods pas op de plaats.


De laatste drie regels brengen twee belangrijke begrippen van deze editie van Watou met elkaar in verband: beweging en dood – in casu: niet doodgaan. Wie beweegt, blijft in leven. Bewegen is de boodschap, het hoeft zelfs niet vooruit te gaan. Bewegen verdrijft ‘de angst voor het laatste’.

Bewegen, en toch niet vooruitgaan. Panamarenko. Hij krijgt de mooiste tentoonstellingsruimte toebedeeld: de wat afgelegen langwerpige aparte schuur achterin het domein van het Blauwhuys – en daarin worden van hem drie werken getoond: de ‘Batopillo’ (2005), een sculptuur van een man met een vlieg-tuig op zijn rug (plus de bijbehorende tekening), en de ‘K2-7000 Meter-High-Flying Jungle and Mountain Machine’, een bolide met propellers als wielen. Het zijn opnieuw twee vergeefse pogingen-tot-grensverleggend-bewegen waarop Panamarenko een patent heeft. Dirk Roofthooft brengt hierbij het gedicht ‘Musée des Beaux Arts’ van Wystan Hugh Auden ten gehore, in de vertaling van Peter Verstegen:

[…]
Neem Brueghels Icarus: zoals iedereen
Zich gemoedereerd van de ramp afkeert; de ploeger zal
De plons wel hebben gehoord, de verlaten schreeuw,
Maar dat falen deed hem niet veel; de zon scheen,
Zoals ze moest schijnen, op de witte benen die in het groen
Water verdwenen; en het breekbaar, kostbaar schip dat wel
Iets vreemds moet hebben gezien, een jongen die viel
Uit de lucht, zeilde kalm voort, moest ergens heen.

Het is al eens wat anders dan bossen die uit de lucht vallen, zoals in het gedicht ‘Niet zonder reden’ van Peter Theunynck:

[…]
niet zonder reden daalden bossen uit de hemel neer
soms is het al metaal dat ons betintelt en magnetiseert
steden zijn gulzige motoren kleppen en cilinders
ratelen maar door steden hebben bossen nodig
[…]

Je zou kunnen zeggen, met Philip Hoorne: ‘Wat zich allemaal in het luchtruim afspeelt, / het heeft geen naam’ (Philip Hoorne). Het luchtruim of het zwerk: bij uitstek de biotoop van verte.

Wat ook niet meer vliegen zal, is ‘Untitled (airplane)’, een door Paola Pivi uit de lucht gehaalde en in de grote schuur van de Douviehoeve op zijn rug neergevleide straaljager van de Italiaanse luchtmacht. ’t Is het pièce de spectacle van deze editie (na de opgehangen paarden, de zwarte draaimolen, het uit boeken opgetrokken tankstation van de vorige keren), maar dit keer is het, wat mij betreft, over the top. Hier ligt op zijn rug een straaljager – en méér dan dat wordt het in mijn hart niet.

Achter in de klas hing een foto van een hovercraft.
Uren kon ik kijken zonder te begrijpen.

(Uit: ‘Scheepsmaat’, in Inbreng nihil van Philip Hoorne)

Wat ook niet beweegt, is de in een reuzenwiel gevatte toogkast in de eerste schuur van de Douviehoeve, een werk van Simone Berti. Het wordt lastig tappen aan deze scheve zink, maar het lijkt me wel een sterk beeld om de starre verbetenheid waarmee sommige staminees door hun drankzucht worden verpletterd tot uitdrukking te brengen. De dynamiek van de drankzuchtige als een uitzichtloos perpetuum mobile.

En wat ook niet echt vliegt, zijn de speelgoedjets die in de animatiefilm van Hiraki Sawa statig uit een onpeilbare verte door het washok komen aanzweven, over de wasmachine glijden, en voorlangs de droogkas, waarna ze sierlijk door de kier van de deur zwenken, een scheervlucht maken over de ontbijttafel en uiteindelijk op het aanrecht een keurige landing uitvoeren. Betoverend! ‘Die vaak ongenuanceerde mobiliteit roept haast vanzelfsprekend verweer op. Zo wordt er ook door diverse kunstenaars gespeculeerd op creatieve stilstand als een uiting van een eerder meditatieve houding’ (uit de persmap).