vrijdag 22 september 2006

Mijn woordenboek (129)

ACTIEF
‘Hij is nog steeds actief’, wordt wel eens gezegd van een bejaarde die zich nog niet heeft overgegeven aan kwijlend geknikkebol in een stoel die voor een televisiesoap geparkeerd staat maar zich integendeel verdienstelijk opstelt als kiekenkaarter of treinwachter in de modelspoorbaanclub of, desnoods, als bedachtzame visser aan de kanaaloever. De ‘actieve bevolking’ is dan weer voor naarstige huismoeders en studerende studenten een wel erg denigrerende term. En indertijd, toen ik nog in de lagere school zat, was er opeens sprake van ‘socioculturele woensdagnamiddagactiviteiten’. Wat was dat ineens een vreemde taalkronkel, zeg, alsof wij zonder die verdekte kinderopvang avant la lettre niet zo al tijdens onze vrije midweekse namiddag hyperactief en zeer sociocultureel de straat afstruinden. Het woord ‘actief’ is een passe-partout, een deksel dat op vele potjes past, maar hoe dan ook zeer vaak een eufemisme dat, van de weeromstuit, zijn tegendeel tot pejoratief degradeert. Terwijl mijn denkactiviteit mij er toe noopt om niet te laag op te lopen met passiviteit, en om in activisme vaak een onvermogen te ontwaren om een leegte onder ogen te zien die door menig passieveling ootmoedig wordt aanvaard.