donderdag 19 juni 2025

LVO 233

fragment uit Het maaiveld


Plots kon ik lezen. Hoe dat precies is gegaan, weet ik niet meer – en welbeschouwd kún je zoiets niet weten, denk ik, net zoals je nooit precies het moment kunt achterhalen of benoemen waarop je van waken naar slapen overgaat (je valt in slaap), of waarop je opeens blijkt te kunnen fietsen of zwemmen, of waarop je plotsklaps iets begrijpt of duidelijk ziet zoals je het nog nooit eerder gezien hebt. Plots kon ik lezen. Uit dat nonsensicale, puur motorische gekrabbel moet dan toch iets als betekenis zijn voortgekomen. Plots moet ik, zoals je in een rorschachtest plots in een aanvankelijk willekeurig ogende vlek een gezicht herkent, of in een wolk een olifant, in die op zich betekenisloze tekens een klank, een betekenis, een zin hebben ontwaard. Daar is het woord geboren dat ik voortaan zou ademen.

Een wereld ging open.

Maar ik herhaal: ik herinner mij niet meer hoe het is gegaan. Als ik nu schrijf dat met het kunnen lezen een wereld openging, dan produceer ik slechts een cliché. Ik doe aan hineininterpretieren. Die overgang van niet naar wel kunnen lezen, en derhalve die opening naar een nieuwe wereld, is een wonder, niet te achterhalen of te beschrijven.

Ik las al voor ik verondersteld werd het te leren op school. De krant, de ondertitels op de televisie, de straatnaamborden en de nummerplaten van de toen nog schaarse auto's. En ik tekende de tekens die ik nu herkende na. Maar plots tékende ik geen tekens meer, ik schreef ze.