fragment uit Het maaiveld
De context waarin ik opgroeide was nogal diffuus – het is dan ook geen toeval dat alle drie de kinderen een totaal andere richting uitgingen: aan welk voorbeeld zouden ze zich hebben moeten spiegelen, wiens verwachtingen en projecties hadden ze in te lossen? Dit is het uiteenlopende resultaat: zus las graag en speelde muziek, maar bekwaamde zich in de zachte sector van zorg en begeleiding; broer was een talenknobbel maar werd een techneut die zich specialiseerde in warmtepompverwarming en later beroepshalve een half leven verwikkeld raakte in debieten en waterstanden; en ik – ja, que sais-je? Ik heb altijd ‘iets met taal’ gedaan.
Mijn broer en zus gingen andere richtingen uit, maar hadden toch zeker ook allebei ‘iets met taal’. Zus las al van toen ze nog puberde graag en veel. Haar belangstelling voor taal gold vooral het literaire. Ik herinner mij dat ze me de weg wees naar Hermann Hesse en dat ze – wellicht omdat dat moest voor school – La maison de papier van Françoise Mallet-Joris las. Broer bekwaamde zich op veeleer linguïstische wijze in talen, ook in talen die hij niet meteen van doen had, zoals het Russisch en het Italiaans. Broer en zus waren bovendien, door toedoen van hun geaccidenteerde voorgeschiedenis, die zich aan beide kanten van de taalgrens had afgespeeld, tweetalig of zij waren dan toch minstens in hun eerste levensjaren ook zeer regelmatig met het Frans geconfronteerd geweest, waardoor zij die taal meer dan ikzelf al zeer vroeg machtig waren.
(Huis van papier. Nu ik dat zo zie staan, denk ik hoe pertinent dat beeld is: het enige wat van dat reële huis rest, het ouderlijk huis, zal op den duur, wanneer ook de laatste herinneringsbeelden zullen zijn vervaagd bij diegenen die er samen met mij hebben gewoond, het papier zijn waarop ik datgene wat ik hier op deze computer schrijf, zal hebben laten afdrukken.)
Om maar te zeggen: lezen en schrijven werden in elk geval niet ontmoedigd door de omgeving waarin ik moest opgroeien. Vader en moeder lazen vaak en veel. Er waren boeken in huis. Niet buitensporig veel, maar toch. Mijn vader veroorloofde zich ook de luxe van kranten en – meestal anderstalige – tijdschriften. Het was niet vreemd dat vrije tijd in lectuur opging. Lezen werd bij ons niet, zoals in bepaalde gezinnen waar werken en efficiëntie hoog aangeschreven staan, scheef bekeken en weggezet met de argumenten dat het tot niets diende of dat het slecht was voor de ogen. Neen, te midden van het grote zwijgen dat ik pas veel later – omdat ik nu eenmaal, tot nader order, niets anders gewoon was – als merkwaardig zou ervaren, genoot de wereld van het geschreven woord een hoog aanzien, en was het bijgevolg niet vreemd om in de parallelle en mogelijke werelden die zich achter de lectuur ontvouwden een ontsnappingsroute te vinden die wegleidde van een sober, eentonig en communicatiearm bestaan. En dus was het zeer logisch dat ik mij er vroeger dan gebruikelijk in wenste te verdiepen en te bekwamen.