dinsdag 17 oktober 2023

Harald Jähner, Hoogteroes

notitie 397

GODWIN

Er zijn er die zich ergeren aan het feit dat discussies over de huidige politieke en maatschappelijke toestand steevast in geen tijd afdwalen naar een vergelijking met ‘de jaren dertig’, waarmee dan uiteraard de jaren dertig van de vorige eeuw worden bedoeld, meer bepaald in Duitsland. Wie met die jaren dertig zwaait, meent op basis van de gelijkenissen die hij ontwaart tussen die periode en onze tijd argumenten te vinden om te waarschuwen voor onheil dat ons te wachten staat. Personen die dergelijke vergelijkingen ongepast vinden, halen de naam Godwin aan..

Ik beveel diegenen die vinden dat een vergelijking met de jaren dertig een te gemakkelijke retorische truc is de lectuur aan van Harald Jähners Hoogteroes. Daarin staat de geschiedenis van de opkomst en neergang van de Weimarrepubliek beschreven. Jähners voornaamste invalshoeken zijn politiek, economisch en cultureel. Hoogteroes is een in de historische context gesitueerde mentaliteitsgeschiedenis van de Duitse jaren twintig en dertig. Jähner maakt duidelijk, of probeert althans duidelijk te maken, hoe de hele Duitse natie, ook diegenen die het zogezegd niet geweten hebben, is kunnen zwichten voor het nationaalsocialistische regime en alle calamiteiten die daaruit zijn voortgekomen.

Jähner is niet uitdrukkelijk op zoek naar parallellen tussen onze tijd en ‘de jaren dertig’. Hij is zo slim om de verbanden die hij ziet niet expliciet in waarschuwingen om te zetten. Maar ze zijn er wel degelijk. Ik heb hier en daar in Hoogteroes passages aangestreept.

*

‘In hun kleine communicatiebubbel van gelijkgestemden verloren de spartakisten elke grip op de werkelijkheid.’ (33) Het bubbelfenomeen is blijkbaar van alle tijden: ‘Mensen hielden zich het liefst op in eigen kring, onder gelijkgezinden, en gaven af op de wereld daarbuiten.’ (444) Dat is herkenbaar. De media brachten ook toen vooral datgene waarvan zij wisten dat hun publiek het wilde lezen of horen. Kranten die dat niet deden, verloren hun aanhang en werden door de populisten geparkeerd als ‘systeempers’ (448), een term die ons ook nu zeer vertrouwd in de oren klinkt, al hebben wij het vaker over ‘mainstream media’. Ernst Jünger eiste – Jähner citeert – de ‘drooglegging van het moeras van vrije meningsuiting, waarin de vrije pers is getransformeerd’ (459).

In de Weimarrepubliek is er een nieuw ‘mentaal strijdtoneel’: ‘de verhouding tussen de geslachten, die ingrijpend zou veranderen’. (41) Rechtse stemmen verzetten zich tegen ‘de tijdelijke heerschappij van vrouwelijke ontaarding’, aldus de door Jähner geciteerde Georg Fritz in 1930, die het verder heeft over de ‘”verdringing van het zuiver-mannelijke en zuiver-vrouwelijke wezen” ten gunste van een zich alom verbreidende cultuur van het “oneigenlijke”’ (346). Georg Fritz was ‘geheime regeringsraad’ en zijn meningen doen mij in elk geval denken aan hedendaagse extreemrechtse uitlatingen over bijvoorbeeld transgenderisme.

Jähner citeert Siegfried Kracauer: ‘Op hun veertigste zijn veel mensen die nog midden in het leven menen te staan in economisch opzicht helaas al dood.’ En hij voegt er aan toe: ‘De jeugdcultus die tijdens de inflatie was losgebarsten, overweldigde oudere werknemers volledig.’ (168-169)

Extreme ideologie gedijt goed in economisch onzekere tijden, vooral bij mensen die nog niet helemaal aan de grond zitten: ‘De angst voor sociale neergang maakte de middenklasse radicaler en dreef haar in de armen van de nationaalsocialisten.’ (385) Ondertussen wordt de ongelijkheid zichtbaarder: bankroeten volgen elkaar op, de werkloosheid neemt toe, ‘terwijl de auto’s steeds groter werden, het neonlicht stralender, de kleren eleganter en de warenhuizen luxueuzer’ (389). In onze tijd worden de auto’s ook steeds groter.

Voor de economische crisis werd in de jaren dertig in ‘de Jood’ een zondebok gevonden – het antisemitisme was het gevolg van een ‘samenzweringstheorie die noch rationeel te ontkrachten, noch empirisch te weerleggen viel’ (391). Daar valt een belangrijk verschil te noteren met onze tijd, die evenwel ook niet vrij is van zondebokgedrag, complottheorieën en massale verdwazing. Het antisemitisme geraakte vermengd met een ‘toegankelijke mix van beschavingskritiek en ressentiment’ (406).

Antikapitalisme, een prerogatief van links, werd nu ook overgenomen door rechts, dat zich overgaf aan een romantiserende hang naar natuur, traditie en authentieke Duitsheid. Naturisme, vegetarisme en antroposofie waren in. Naast de grotestadsroman, zoals Berlin Alexanderplatz en de miserabilistische vertellingen van Hans Fallada, werd in de boerenroman ‘een niet-vervreemd, overzichtelijk, archaïsch leven’ (425) geschilderd. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de nationalisten niet zo opgezet waren met de elitaire Berlijnse highbrow cultuur. ‘Men zag er geen verheffende, hoge geestelijke cultuur, maar alleen losbandigheid, vrouwenemancipatie, ordinaire taal en respectloze ironie (…) vertier voor een kleine minderheid’ (427). Voor subsidieslurpers, zegt (extreem)rechts nu. In het door Hitler, Goebbels en Göring voorgespiegelde Derde Rijk zou er geen plaats zijn voor ‘entartete’ kunst, enkel voor cultuuruitingen ‘waar het volk van zou genieten’ (427). Het gevoel verdrong de ratio; VTM de VRT, die op haar beurt een soort VTM werd.

Ook in ‘hun haat tegen het establishment’ (413) vonden extreem rechts en extreem links elkaar. Zoals vandaag was er een ‘hang naar radicalisme’ (414). Ondertussen zocht de massa compensatie voor de dagelijkse broodzorgen in uit Amerika geïmporteerd vertier. Mickey Mouse was een incarnatie daarvan, maar ook de jojorage van 1932, een voorbeeld van ‘escapisme, tijdverdrijf en debilisering van het volk’ (409). Herkenbaar!

Misschien ook een gelijkenis tussen onze tijd en ‘de jaren dertig’ is het onvermogen, of de onwil, om het gevaar te zien: ‘een groot deel van de bevolking liet zich leiden door het gevoel dat het allemaal zo’n vaart niet zou lopen’ (456). Toen Hitler op 30 januari 1933 het kanselierschap had veroverd, kon hij genieten van een ‘in allerijl georganiseerde, maar perfect georkestreerde massamanifestatie’ (486). Geen misschien wat minder strak geregisseerde verbeten-triomfalistische optocht naar het Schoon Verdiep zoals we te zien kregen na een recente verkiezingsoverwinning van de N-VA, maar toch iets gelijkaardigs.


Harald Jähner, Hoogteroes. Duitsland en de Duitsers tussen twee oorlogen (vertaling (2023) door Anne Folkertsma en Ralph Aarnout van Höhenrausch. Das kurze Leben zwischen den Kriegen (2022))