De nieuwste ‘Dardenne’ gaat over een vrouw die na een
depressie opnieuw aan de slag wil in de fabriek waar ze tewerkgesteld was maar
die ontslagen is omdat haar collega’s meer zin hebben in de premie die hun werd
beloofd als ze wordt ontslagen dan in solidariteit met haar. Sandra, zo heet
die vrouw, probeert een weekend lang die collega’s op andere ideeën te brengen
en brengt hen dus een na een bezoek.
De gebroeders Dardenne hebben op een oninteressante
manier een interessante morele situatie geïllustreerd. Hun boodschap is overduidelijk:
‘Kom op tegen het onrecht dat u wordt aangedaan.’ Dat is zeker behartenswaardig,
zeker in deze tijd want het onrecht dat ons en onze kinderen wordt aangedaan
kent vele vormen. Maar de preek van de gebroeders valt wat lang uit. Ook al is
anderhalf uur voor een film niet zo lang. Mijn overtuiging is ondertussen wel
dat u zich de gang naar de cinema kunt besparen want behalve de boodschap valt
er in deze film niet veel te beleven. En dat is toch nog altijd, ongeacht de
boodschap, de bedoeling van cinema?
Ik heb mij danig verveeld bij Deux jours, une nuit. ‘Hoeveel collega’s heeft die vrouw nu nog te
gaan?’ was een vraag die ik me regelmatig stelde. Er zijn er zestien, en een
meerderheid van de zestien moet voor haar kiezen, anders verliest ze haar job. We
volgen haar van deurbel naar deurbel. De Dardennes filmen bijzonder traag. Op
een keer wil Sandra een flesje water kopen. Ze komt al van tweehonderd meter aangestapt.
De camera volgt haar tot aan de deur van de kruidenier. Marion Cotillard loopt
niet mooi. Of ze speelt, in het beste geval en ik ben in een goedgunstige bui
en dus bereid haar het voordeel van de twijfel te gunnen, een vrouw die niet
mooi loopt. Ze stapt de kruidenierswinkel binnen. Het duurt eeuwen.
Deux jours, une nuit
is zo’n film waarbij je een medemens de gang naar de cinema kunt besparen
door gewoon te vertellen waarover hij gaat. Een groot verraad is dat niet. De
these is interessant, maar filmisch valt er niets te beleven. Zestig jaar
geleden produceerden ze in Italië dat soort neorealistisch sociaal bewogen
drama aan de lopende band. Toen kon men daar wel nog warm voor lopen. Wellicht
zaten de zwart-witesthetiek en het acteertalent van cinemagrootheden als Anna
Magnani daar voor iets tussen. De Dardennes, van hun kant, trekken zich niets aan
van het feit dat de filmkunst ondertussen wel al enige metamorfoses heeft
ondergaan. Maar het moet gezegd dat ze zich intussen wel hebben gespecialiseerd
in het zich in tenue de soirée op rode lopers laten fêteren voor hun geëngageerde
syndicalistische langspeelprenten en voor de eigenzinnige cinematografische
schraalheid die ze daartoe in de loop der jaren hebben ontwikkeld.
Toch hebben ze godzijdank enige vooruitgang geboekt. Waar
ze je in bijvoorbeeld Le fils nog na
tien minuten zeeziek wisten te maken door een cameraman met parkinson in te
huren, daar hebben ze nu hun camera vastgeschroefd op een zuil van zout en
tonen ze zich de kampioenen van de statische sequenties. Dat dronken cameragezwaai
blijft ons dus bespaard. Maar heb ik in deze film één mooi beeld gezien? Ik
denk het niet. Dat is echter nog het ergste niet. De acteurs zetten een
bijzonder houterige prestatie neer; Corillard slaagt er in je zo onverschillig
te maken voor al het leed dat ze op haar frêle en door het dragen van fraaie
marcelletjes mooi geëtaleerde schouders torst, dat je uiteindelijk vindt dat ze
dat handvol sedatieven wel iets te droog naar binnen werkt: die poging kan niet
anders dan mislukken.
Ze doet maar.
Helemaal op het eind is er nog een onverwachte
ontknoping. Gelukkig maar, want zo gebeurt er toch nog iets. Maar uiteraard
zijn tegen dan alle geduld en welwillendheid opgesoupeerd en heb je, of heb ik,
mij al voorgenomen om nooit nog een film van die gedoodverfde Dardennes te gaan
bekijken. Het is nu al iedere keer zwaar tegengevallen, hun salonfähige miserabilisme
hangt me danig de strot uit.